11.6
Bodemketting
De vier kettingen van de bodemketting:
•
worden automatisch voorgespannen,
•
moeten gelijkmatig, maar niet te strak
gespannen zijn,
•
mogen slechts licht doorhangen.
U moet de kettingen van de
bodemketting:
•
met de automatische
kettingspanners (Fig. 78/1)
gelijkmatig naspannen, als de
ingestelde voorspanning niet
meer toereikend is, om de
kettingen volgens voorschrift
gespannen te houden,
•
gelijkmatig inkorten, als de
spanweg van de kettingspanners
(Fig. 79/1) niet meer toereikend is
voor het naspannen van de
kettingen. Dit is het geval, als de
maat X tussen de kettingspanner
(Fig. 79/1) en de voorwand
(Fig. 79/2) minder dan 10 mm
bedraagt.
VS 2403 Stand 03.08
Machine onderhouden en verzorgen
Fig. 77
Fig. 78
Fig. 79
163