Instellingen
8.1.1.1
Werpers op de strooischijven verstellen
1. Ontgrendel de kap over de strooiwalsen.
Zie hiervoor hoofdstuk "Kap over
strooiwalsen", pagina 67.
2. Open de kap over de strooiwalsen geheel.
3. Beveilig de trekker en de machine tegen
ongecontroleerd starten en wegrollen.
4. Beveilig de kap over de strooiwalsen tegen
ongecontroleerd zakken. Zie hiervoor
hoofdstuk "Kap over strooiwalsen", pagina
67.
5. Verwijderen de boutverbindingen (4) van de
werpers.
6. Zet de werpers in de gewenste stand A-H.
Let hierbij op Tab. 10, pagina 126.
7. Bevestig de werpers (2) met de
verbindingsbouten (4) in de nieuwe stand.
8. Controleer of alle boutverbindingen vast
zitten.
9. Ontgrendel de kap over de strooiwalsen.
Zie hiervoor hoofdstuk "Kap over
strooiwalsen", pagina 67.
10. Sluit de kap over de strooiwalsen.
11. Beveilig de kap over de strooiwalsen tegen
ongecontroleerd openen. Zie hiervoor
hoofdstuk "Kap over strooiwalsen", pagina
67.
12. Controleer de gekozen instelling van de
werpers met een strooiproef op het veld
met aansluitend een zichtcontrole op de
dwarsverdeling en het meten van de
bereikte werkbreedte. Bij een strooiproef
moeten de naast elkaar liggende stroken
elkaar overlappen. Let hierbij op het
hoofdstuk "Aanbevelingen voor het rijden
tijdens het strooien ", pagina 145.
13. Corrigeer de instelling van de werpers bij
een onbevredigende dwarsverdeling.
128
Fig. 65
VS 2403 Stand 03.08