7.2
Inbedrijfstelling
7.2.1
Oliepeil
Het oliepeil dient met de aanwezige oliepeilcontrole te worden gecontroleerd. Daarbij dient de
transmissie te worden stilgezet of er moet overleg met FLENDER worden gepleegd.
Het oliepeil dient met afgekoelde olie op de bovenste streep van de oliepeilstok of het oliekijkglas te
staan. Het peil kan met hete olie iets boven de bovenste streep stijgen. In geen geval mag het peil onder
de onderste streep komen, eventueel moet er olie worden bijgevuld.
7.2.2
Transmissie met koelslang of externe oliekoel- of olietoevoerinstallatie
Technische gegevens vindt u in de afhankelijk van de order opgestelde lijst met apparaten.
Na de eerste inbedrijfstelling van de externe oliekoel- of olietoevoerinstallatie dient het oliepeil met
inachtneming van punt 7.2.1 nogmaals te worden gecontroleerd.
Afsluitklep in toe- en -afvoerleiding voor het koelmiddel van het koelsysteem geheel openen.
7.2.3
Transmissie met teruglooprem
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling moet worden gecontroleerd of de teruglooprem in de
vrijloopdraairichting zonder meer krachtsinspanning kan worden doorgedraaid. Daarbij moet op de
pijlen met de draairichting worden gelet.
Let op!
Voor het aansluiten van de motor moet het draaiveld van het krachtstroomnet met behulp van een
draaiveldaanwijzer worden bepaald en de motor overeenkomstig de vooraf bepaalde draairichting
worden aangesloten.
Opmerking:
7.2.4
Controlemaatregelen
Tijdens de inbedrijfstelling dienen de volgende visuele controles te worden uitgevoerd en
gedocumenteerd:
S Oliepeil
S Dichtheid van de oliekoel- of olietoevoerleidingen
S Openingstoestand van de afsluitkleppen
S Dichtheid van de asafdichtingen
S Contactvrijheid van de roterende delen
Verder dienen in dit document de spandrukken en/of voorspankrachten overeenkomstig punt 6.2.2.4
mee te worden opgenomen.
Opmerking:
7.3
Buitenbedrijfstelling
S Voor de buitenbedrijfstelling van de transmissie moet het aandrijfaggregaat worden uitgeschakeld.
S Bij transmissies met koelslang of water-oliekoeler afsluitkleppen in de koelwatertoevoer- en
-afvoerleidingen sluiten. Bij vorstgevaar moet het water uit de koelslang of uit de water-oliekoeler
worden afgetapt.
S Bij een langdurige buitenbedrijfstelling moet de transmissie met tussenpozen van ca. 3 weken even
in gebruik worden gezet. Bij een buitenbedrijfstelling van meer dan 6 maanden, moet de transmissie
worden geconserveerd, zie punt 7.3.1.
Om schaden aan de teruglooprem of aan de transmissie te voorkomen, mag de
motor niet tegen de remrichting van de transmissie in worden bewogen.
De op de transmissie geplakte opmerking moet in acht worden genomen.
De lossingstoerentallen mogen tijdens het bedrijf niet onder het minimum
liggen.
De inbedrijfstelling kan worden uitgevoerd, nadat de op het waarschuwingsbord
opgegeven hoeveelheid olie door de olievulschroef van de teruglooprem is gevuld.
Dezelfde soort olie en olieviscositeit als voor de transmissie moet worden gebruikt.
Het document dient tezamen met de gebruiksaanwijzing te worden bewaard.
Aandrijfaggregaat tegen onopzettelijk in gebruik nemen beveiligen.
Waarschuwingsbord op het inschakelpunt aanbrengen!
BA 5010 NL 06.03
60 / 75