Autostand
In de stand A (auto) kunnen de macro-stand (A 47) en de belichtingscompensatie
(A 29) worden toegepast en kunnen opnamen worden gemaakt met de flits-stand
(A 26) en de zelfontspanner (A 28). Als u op de knop d drukt in de stand
A (auto), kunt u de opties in het menu met opnamestanden (A 48) instellen aan de
hand van de opnameomstandigheden.
1
Druk op de knop A.
Het menu met opnamestanden wordt
weergegeven.
2
Druk op H of I van de multi-selector om A te
selecteren en druk vervolgens op k.
De camera schakelt nu over naar de stand A (auto).
Stel indien nodig in deze stap de flits-stand (A 26), de
zelfontspanner (A 28), de belichtingscompensatie (A 29)
en de macro-stand (A 47) in op basis van de
opnameomstandigheden.
Door op de knop d te drukken kunt u tevens de opties in
het opnamemenu (A 48) instellen op basis van de opnameomstandigheden.
3
Kadreer het onderwerp en druk af.
De camera stelt scherp op het onderwerp in het
midden van het beeld.
D
Scherpstelvergrendeling
Als de camera scherpstelt op een onderwerp in het midden van het kader, kunt u de scherpstelvergrendeling gebruiken
om scherp te stellen op een onderwerp dat zich niet in het midden bevindt.
• De afstand tussen de camera en het onderwerp mag niet veranderen terwijl de scherpstelling is vergrendeld.
• Wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt, wordt de belichting vergrendeld.
Kadreer het
onderwerp in het
midden van de
monitor.
46
8 8
Druk de
Wacht tot het
ontspanknop
scherpstelveld
half in.
groen wordt.
1 / 1 2 5
1 / 1 2 5
F2.7
F2.7
Blijf de ontspanknop
half ingedrukt houden
en pas de kadrering aan.
Autostand
1 / 1 2 5
1 / 1 2 5
F2.7
F2.7
Druk de
ontspanknop
helemaal in.
8 8