Omdat de lees/schrijf-koppen tegelijkertijd actief zijn, wordt dezelfde
hoeveelheid gegevens gedurende een tijdsinterval naar elke schijf geschreven.
Elke gegevenseenheid wordt een blok genoemd en de blokken vormen over
alle vaste schijven in een logische schijfeenheid een set gegevensstripes
(afbeelding D-3).
S1
B1
S2
B4
S3
B7
S4
B10
Afbeelding D-3. Gegevensstriping (S1-S4) van gegevensblokken B1-B12
De gegevens in de logische schijfeenheid zijn alleen leesbaar als de volgorde
van de gegevensblokken binnen elke stripe hetzelfde is. Dit op volgorde
plaatsen wordt gedaan door de arraycontroller, die de gegevensblokken in de
juiste volgorde naar de schrijfkoppen van de schijfeenheden stuurt.
Een logisch gevolg van het stripingproces is dat elke vaste schijf in en logische
schijfeenheid dezelfde hoeveelheid gegevens bevat. Als één vaste schijf een
grotere capaciteit heeft dan andere vaste schijven in dezelfde logische
schijfeenheid, gaat de extra capaciteit verloren omdat deze niet door de
logische schijfeenheid kan worden gebruikt.
De groep fysieke schijfeenheden die de logische schijfeenheid bevatten, wordt
een drivearray genoemd, vaak afgekort tot array. Omdat alle vaste schijven
in een array gewoonlijk worden geconfigureerd tot slechts één logische
schijfeenheid, wordt de term array ook vaak gebruikt als synoniem voor
logische schijfeenheid.
B3
B2
B6
B5
B8
B9
B11
B12
Drivearrays en fouttolerantie D-3