126
Verlichting
De sfeerverlichting kan met het kartel‐
wieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 125.
Deze wordt ook geactiveerd met
Instapverlichting 3 126 en Uitstap‐
verlichting 3 126.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s en
t in de instapverlichting.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te
ontgrendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
● grondverlichting
Sommige functies werken alleen
wanneer als het donker is en helpen
u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 140 draait.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Center
● portiervakverlichting
● consoleverlichting
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 105.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden
wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting (alleen
wanneer het donker is)
● portier- en consolelichten
● grondverlichting
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
De koplampen, achterlichten en
kentekenverlichting blijven een instel‐
bare tijd branden wanneer u de auto
verlaat.