DAF:
1.
Plaats stopblokken
tegen
de
voor-
wielen
en
zel de
handremhefboom
in
de
laagste
stand.
2.
Crick
de
achteras
op
onder
een
veerstoe
I en
maa
k de
ha
ndrem-
stangen
los van de
remcilinder-
helbomen.
3. Geef het wiel een
voorwaarts
draaiende beweging
en trap
op
het
rempedaal teneinde
de
rem-
schoenen
in de
trom
me
I te
cen-
trere
n
.
4.
Stel
de
remschoenen
af
zoals
be-
schreven
voor
de
voorwielrem.
5.
Controleer
nu de
vrije
slag
van
de
helboom
aa
n
de
rem
plaat.
De-
ze moet
en
ige
m
illimeters
be-
dragen.
Afb.
20.
Afstelling DAF
achterrem
6,
Indien
de vrije
slag
te
groot
is,
kan deze
als volgt
worden
bilge-
steld.
Verwijder
de
onderste
stof-
plaat
(3
boutjes,,S")
en
draai
de
excentrische
stelbout
(met
vier-
kante kop) aan
tot
de
speling
tot
en
ige
m
i
llimeters
is
teruggebracht
(hefboom
mag
niet spelingvrij
zijn).
Bli;ft
de
speling
echter
te
groot,
da
n
ka
n
men
de
bovenste
stof
plaat
verwijderen
en de
tweede
stelbout
aandraaien
tot de
juiste
speling
verkregen
is.
Opmerking:
Het
is
wel
aan
te
be-
velen,
alvorens
de
bovenste
ex-
centrische
bout
af te
stellen,
de
onderste
weer
in
zijn
beginstand
te
brengen.
Dit
vergemakkeliikt
een
volgende afstelling, daar
dan
het
afstellen
van de
onderste
ex-
centriek
weer
voldoende
is
om
een
minimum
vrije
slag
te
ver-
krijgen.
7.
Bevestig
de
remstangen
weer
aan
de
remhefboom
en vet de
kop-
pennen
in.
Ontluchten
indien
enig deel
van
het
remsysteem
gedemonteerd
ís
geweest,
of
indien
gereden
is
met
te weinig
remvloeistof,
is
het
noodzakeli;k
het
remsysteem te
ontluchten.
Sch
u
if een
ru
bber
sla
ngetje
op
de
ontluchtingsnippel
van
de
hoofdrem-
cilinder
en
dompel
het
andere
einde
in
een
gedeeltelilk
met
verse
rem-
vloeistof
gevu
ld
glazen
potje.
Draai
nu
met een
sleutel
de
nippel
éen
slag
los.
Pomp
met
langzame
slagen
met
het
rempedaal
tot
er
geen
lucht-
be
llen
meer
in
het
g
lazen
potje
op-
stijgen.
Zet de
ontluchtingsnippel
weer
vast
tijdens een
neergaande
be-
weging
van
het
rempedaal,
Herhaal
dezel{de handeling
bij de
rembe-
krachtiger
en de
wielen.
Het is
belangrijk tijdens
het
ontluch-
ten van
de
remmen
het
vloeistofpeil
in de
hoofdremcilinder
te
controle-
ren en
zonodig
bij te
vullen.
H
ierdoor voorkomt men
dat
opn
ieuw
lucht
in
het
systeem
wordt
gepompt,
waardoor
nogmaals
ontlucht
zou
moe-
ten
worden.
De
remvloeistof,
die
uit
het
systeem
gevloeidis,
kan
niet
direct
gebruikt
33