4. Pomp smeervet in de verloopnippel totdat er vet bij de
bovenste lager naar buiten komt.
5. Trek de verloopnippel uit de opening. Monteer de
zeskantige plug en de dop.
De lagers smeren
Het maaidek moet regelmatig worden gesmeerd. Zie
Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 32. Smeren met Nr.
2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene
doeleinden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Pomp vet in de smeernippels op de drie aslagers
(Fig. 47).
4. Smeer het draaipunt van de spanpoelie (Fig. 47).
5. Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Fig. 47).
Figuur 47
Punten waar dunvloeibare olie of
sproeismering moeten worden gebruikt
Smeer de machine op de volgende punten met
sproeismering of dunvloeibare olie. Smeer deze punten
om de 160 bedrijfsuren.
Bedieningsorgaan van de stoelschakelaar.
Draaipunt van de remhendel.
Lagerbussen van de remstang.
Bronzen lagerbussen van de schakelhendels.
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorge-
schreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning
kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer
de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of
maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden (Fig. 48). De bandenspanning kan het best
bij koude banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning: De banden van de aandrijfwielen en
zwenkwielen moeten een spanning van 13 psi (90 kPa)
hebben.
1. Ventiel
M–4269
41
1
Figuur 48
m–1872