Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de
instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u
de stoel (Fig. 25).
2. Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de
hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie.
1
Figuur 25
1. Instelhendel
Bestuurdersstoel ontgrendelen
Duw de stoelvergrendeling naar achteren om de stoel te
ontgrendelen. Hierdoor kunt u bij het deel van de machine
onder de stoel komen.
2
1
Figuur 26
1. Stoelvergrendeling
2. Dop van brandstoftank
m–3655
3
m–7038
3. Stoel
28
Machine met de hand duwen
Belangrijk
U moet de machine altijd met de hand
duwen. Slepen van de machine kan schade aan het
hydraulische systeem veroorzaken.
De machine duwen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Draai de omloopkleppen een slag naar links om de
machine te duwen. Hierdoor kan de hydraulische
vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen
kunnen draaien (Fig. 27).
Belangrijk
Draai de omloopkleppen niet meer dan één
slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen
en de vloeistof naar buiten stroomt.
Gebruik van de machine
Draai de omloopkleppen in als u de machine gebruikt
(Fig. 27).
Opmerking: Draai de omloopkleppen niet te vast.
Opmerking: De machine zal niet rijden als de
omloopkleppen niet zijn ingedraaid.
Figuur 27
1. Omloopklep
1
m–6279