Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Werking
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en verantwoord rijden.
Bediening op het stuur
De functies van de snelheidsbegrenzer worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.
Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opgeslagen
snelheden.
(zie "Snelheden opslaan")
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT.
7.
Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9.
Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over het head-up display.
123
Rijden