• Zorg dat de marges 5 mm (0,20 inch) zijn. Als bijvoorbeeld het midden van de horizontale
lijn wordt afgedrukt op 4 mm (0,16 inch) van de bovenste rand van het document, is de
aanpassingswaarde van de "Bovenmarge" "1,0 mm (0,04 inch)".
• En als het midden van de verticale lijn wordt afgedrukt op 8 mm (0,32 inch) van de linkerrand
van het document, is de aanpassingswaarde van de "Linkermarge" "-3,0 mm (-0,12 inch)".
7.
Selecteer de papierinvoerlocatie van de afdrukpositie die u wilt aanpassen en druk
vervolgens op [Aanpassing].
8.
Voer de aanpassingswaarden in en druk vervolgens op [OK].
• Druk op [ ] and [ ] om de aanpassingswaarde van "Bovenmarge" in te voeren.
• Druk op [ ] and [ ] om de aanpassingswaarde van "Linkermarge" in te voeren.
9.
Druk op [Afsluiten].
Druk het testvel nogmaals af om de resultaten van de aanpassing te controleren.
10.
Druk op de [Gebruikersinstellingen/Teller]-knop.
• Voor meer informatie over de modus Afscheuren van papier voorkomen, gaat u naar Pag. 169
"De modus Controleren of de printerkoppen over het papier schrapen".
Onderhoud
CQA006
181