3 De flitser instellenN
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
Sluitersynchronisatie
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter
dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto 's avonds die daardoor natuurlijker
aandoen. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee
keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt
en opnieuw direct voor het einde van de belichting. Als de sluitertijd
is ingesteld op 1/30 seconde of korter, wordt bovendien
synchronisatie 1e gordijn automatisch toegepast.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie "Flitsbelichtingscorrectie instellen" op pagina 117.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij
een externe Speedlite wordt het gemiddelde van het gehele
meetgebied genomen. Afhankelijk van de scène kan
flitsbelichtingscorrectie nodig zijn.
200
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u de
flitsmodus zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg voor informatie over andere
flitsmodi de instructiehandleiding van
een Speedlite die met deze functies
compatibel is.