3 Voor de eerste keer in gebruik nemen van de machine
3.1 Aanspannen
aan de trekker-driepuntshefinrichting
De onderste
draagarmen
van de trekker
worden
op de aanspantappen
van de machine
geschoven
en met snelsluiters
geborgd.
De machines
zijn standaard
met aanspantappen
Kat. il (fig. 3/1) uitgevoerd.
Naar keuze kunnen ook aanspantappen
Kat. I (fig. 3/2) worden
geleverd.
De onderste
draagarmen
van de trekker
dient
men zo in te stellen
dat ze in geheven
stand, zijdelings
nog een kleine vrije slag hebben en dat de machine altijd midden achter
de trekker
rijdt en bij draaien
op de wendakker,
in geheven
stand niet heen en weer
slingert.
De bij de machine aanwezige
insteekpen
voor de topstang
is voor Kat. I en Kat. II te ge-
bruiken.
Nadat de topstang
is geborgd
tegen
losgaan
wordt
deze op lengte
ingesteld,
zodat de zaaimachine-achterkant
vertikaai
op de grond waterpas
Staat.
Na het omhoogheffen
van de machine
met de trekkerhydrauliek,
moet de wegzetsteun
(fig. 4/1) naar beneden
worden
uitgeschoven.
Tijdens
het werken
kan de wegzetsteun
in
een houder (fig. 4/2), die zieh aan de linkerkant
boven het wie1 bevindt, worden geschoven.
3.2 Stand van de wielen
Do machine wordt zo afgeleverd
dat hij bij een werkbreedte
van 3 meter ook een trans-
portbreedte
van 3 meter heeft (fig. 5),
omdai
men
iijdens
wegirdnspüit
deze breedte
niet
mag overschrijden.
De beide buitenste
scharen zaaien dan in de wielsporen
van de zaaimachine.
Bij de vol-
gende zaaigang
liggen de wielsporen
van de machine direkt naast elkaar.
Wordt de machine niet over openbare
wegen Vertransporteerd,
dan is het doelmatig
om
de wielen om te keren, zodat de gebogen
kant van de velg naar binnen komt en het wiel
een breder spoor krijgt (fig. 6). Daardoor
krijgt de AMAZONE
D7/30-E
zaaimachine
een
breedte van 3,16 meter.
Zijn de wielen
aldus breed gesteld,
dan wordt
ook de afstand
tussen de wielen
en de
kettingkast
wezenlijk
groter
en zal vollopen
op zware
en kleverige
grondsoorten
niet
voorkomen.
Daarbij
zaait dan elke Schaar binnen
het wielspoor
van de machine.
En bij de volgende
machinegang
lopen de zaaimachinewielen
tweemaal
in hetzelfde
spoor.
Daardoor
krijgt
men slechts het halve aantal Sporen op het land.
Bij het wisselen
van de wielen dienen ook de wielschrapers
(fig. 7/1) opnieuw
te worden
rngesteld.
De afstand tussen de wielschraper
en de luchtband
moet van binnen (ca. 1 cm.)
naar buiten (ca. 2 cm.) groter worden.
AMAZONE
D7/40-E
zaaimachines
zijn met luchtbandwielen
lO.O/75x15
uitgevoerd,
waar-
door altijd een grote afstand tussen banden en kettingkast
bestaat.
Bij een breedte
van 4,36 mtr. buitenwerks.
is voor het rijden op openbare
wegen
altijd
een transportwagen
nodig.