❚ OPMERKINGEN
• Of een effect al dan niet toegepast wordt op de delen die klin-
ken hangt af van de nagalmzenden, zwevingzenden en DSP
aan/uit instellingen van de mixerfunctie. Zie "Mixerfunctie" op
pagina D-35 voor meer informatie.
Instellen van een DSP type
Voer de volgende stappen uit om een DSP type te selecteren.
1.
Druk op de DSP toets zodat de indicator naast
DSP in de display verschijnt.
2.
Selecteer het gewenste type DSP m.b.v. de [+]
en [–] toetsen of de cijfertoetsen.
• Zie de "Effectenlijst" op pagina A-10 voor informatie
aangaande de DSP types die kunnen worden geslec-
teerd.
• Hire kunt u ook de parameters veranderen van de
effecten die u selecteerde, indien u dit wenst. Zie "Ver-
anderen van de instellingen van de DSP parameters"
voor meer informatie.
❚ OPMERKINGEN
• Bij gebruik van een DSP effect dient u te checken dat de DSP
lijnen van de gewenste onderdelen ingeschakeld zijn. Zie
"Mixerfunctie" op pagina D-35 voor meer informatie.
• Het DSP type displaygebied toont het DSP nummer (000 –
109), Ad (geavanceerde toon) of Usr 'gebruikerstoon gecreëerd
m.b.v. een DSP).
Instellen van basis DSP parameters
Hiervolgend zijn de basis DSP parameters waarvan u de in-
stelling kunt veranderen.
I DSP Volume (Bereik: 000 – 127)
Stelt het post-DSP volume in.
DSP .
I DSP stereopositie (DSP Pan) (Bereik: –64 – 00 – +63)
Stelt de post-DSP stereopositie in.
I DSP aanhouden (DSP Hold)
(Instellingen: aan, uit (on/oFF))
aan (on): De huidige DSP lijninstelling wordt aangehou-
den zelfs bij verandering van toon.
• Bij een geavanceerde toon, worden bij verandering van
de toon alle DSP lijninstellingen behalve die voor het
ingestelde kanaal uitgeschakeld. Zie de opmerking op
pagina D-26 voor meer informatie.
uit (oFF): Bij veranderen van de toon wordt overgescha-
keld naar de DSP lijninstelling van de nieuwe
toon.
703A-D-027A
1.
Druk op de DSP toets zodat de in-beeld DSP in-
dicator verschijnt.
2.
Gebruik de [ ] en [ ] (CURSOR) toetsen om
de parameter te verkrijgen waarvan u de instel-
ling wilt veranderen.
3.
Maak de gewenste parameterinstelling m.b.v. de
[+] en [–] toetsen of de cijfertoetsen.
4.
Druk op de [ ] (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het toon of ritme-instelscherm verla-
ten.
Veranderen van de instellingen van de
DSP parameters
U kunt de relatieve sterkte van een DSP en hoe deze wordt
toegepast regelen. Zie de volgende paragraaf getiteld "DSP
parameters" voor meer informatie.
1.
Na selecteren van het gewenste DSP type drukt
u op de [ ] (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het parameterinstelscherm.
2.
Gebruik de [ ] en [ ] (CURSOR) toetsen om
de parameter te verkrijgen waarvan u de instel-
ling wilt veranderen.
3.
Maak de gewenste parameterinstelling m.b.v. de
[+] en [–] toetsen of de cijfertoetsen.
4.
Druk op de [ ] (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het DSP type instelscherm verlaten.
DSP parameters
Het volgende beschrijft de parameters voor elke DSP.
DSP
I Parameter 0 – 7
Deze parameter verschilt afhankelijk van het algoritme*
van het geselecteerde DSP type. Zie de "Effectenlijst" op
pagina A-10 en de "DSP algoritmelijst" op pagina A-12
voor meer informatie.
* Effectorstructuur en –bedieningstype.
I DSP nagalmzenden (DSP Reverb Send)
(Bereik 000 – 127)
Specificeert hoeveel van het post-DSP geluid naar nagalm
dient te worden gezonden.
D-25