Installatie
Dit bijvulapparaat is niet ontworpen om buiten te worden geïnstalleerd. Het apparaat
moet in een vorstvrije ruimte worden geïnstalleerd, die vrij is van neerslag en
waterstromen. Als er een risico op overstromingen is, moet het apparaat op een
verhoging worden geïnstalleerd.
Zie de betreffende datasheet voor de maximale werkdruk en de temperatuur van het
bijvulapparaat De omstandigheden bij het aansluitpunt mogen niet boven deze waarden
komen.
Leidingaansluitingen
Om beschadiging van de vlotterkraan te voorkomen, moet de wateraanvoerleiding
worden doorgespoeld voordat deze aan de unit wordt gekoppeld.
Alle leidingaansluitingen moeten worden gemaakt met de juiste koppelstukken/PTFE‐
tape.
Als PTFE tape wordt gebruikt, dient ervoor te worden gezorgd dat de tape niet voor de
opening van het koppelstuk komt.
Terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingen mogen niet worden
geïnstalleerd tussen het bijvulapparaat en het verwarmings‐/koelingssysteem. Deze
apparaten verhinderen dat de druksensor de systeemdruk kan bepalen.
Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te
worden aangesloten om een neutrale drukmeting te bieden. Dit aansluitpunt dient zich
te bevinden in de retourleiding, aan de zuigzijde van de circulatiepomp.
Typisch installatiediagram
5