LET OP ‐ Belangrijke informatie bedoeld om schade aan personen, de apparatuur, het systeem of het gebouw te voorkomen. BELANGRIJK ‐ Belangrijke informatie bedoeld om te waarborgen dat de apparatuur correct functioneert. NUTTIG ‐ Praktische informatie die nuttig kan zijn, maar niet per se noodzakelijk is om het apparaat correct te laten functioneren. Typografie In deze handleiding wordt de opmaak gebruikt om verschillende soorten informatie aan te geven Cursief Kernwoorden en ‐zinnen (Ronde haken) Worden gebruikt om een knop op de digitale bediening aan te geven [Vierkante haken] Een parameter op de digitale bediening <Ongelijkheidssymbolen> Berichten/foutcodes die op de digitale bediening worden weergegeven Waar u meer informatie kunt vinden Voor nadere informatie kunt u terecht op: www.flamcogroup.com U kunt ook contact opnemen met de Flamco Limited hoofdkantoor via onderstaande gegevens: Telefoon: +31 299 75 00 Fax: +31 298 64 45 E‐mail: info@flamco.nl ...
Apparatuuroverzicht De functie van dit bijvulapparaat is om een middel voor geautomatiseerde waterbijvulling te leveren bij gesloten verwarmings‐ en koelsystemen. De apparatuur is ontworpen om periodiek water bij te vullen om kleine verliezen in systeemdruk (bv. door langzame lekken, ontluchting, etc.) te compenseren. Deze apparatuur is niet bedoeld voor een plotseling verlies van systeemdruk (bv. door handmatig aftappen) of grote waterverliezen (bijvoorbeeld grote lekken). De apparatuur is ook niet bestemd voor waterdrukverhogings toepassingen. Werkingsprincipe Het volgende schema toont de interne inrichting van een bijvulapparaat: het bijvulapparaat is voorzien van een breektank (1), dat wordt gevuld vanuit de waterleiding (2) via een vlotterkraan (3). De breektank is voorzien van een overloop (4) in het geval dat de breektank te vol wordt, en een stuwoverloop (5) in het geval dat de primaire overloop niet werkt. Het bijvulapparaat is aangesloten op het verwarmingssysteem (6) via een afsluiter (7). De druksensor (8) bewaakt de systeemdruk. Als de druksensor een daling van de druk detecteert, zal de pomp (9a) water uit het mengvat in het systeem pompen. Zodra de gewenste druk is bereikt, stopt de pomp. Dubbelpompmodellen hebben een tweede pomp (9b). De twee pompen werken op basis van een inbedrijf‐/ stand‐by‐configuratie (dat wil zeggen de actieve pomp wisselt bij elke start). De pomp(en) zijn uitgerust met terugslagkleppen (10a, 10b) om terugstroming te voorkomen. Er is voorzien in een aftapkraan (11) voor het aftappen van de unit en voor inbedrijfstellingsdoeleinden. ...
Installatie Dit bijvulapparaat is niet ontworpen om buiten te worden geïnstalleerd. Het apparaat moet in een vorstvrije ruimte worden geïnstalleerd, die vrij is van neerslag en waterstromen. Als er een risico op overstromingen is, moet het apparaat op een verhoging worden geïnstalleerd. Zie de betreffende datasheet voor de maximale werkdruk en de temperatuur van het bijvulapparaat De omstandigheden bij het aansluitpunt mogen niet boven deze waarden komen. Leidingaansluitingen Om beschadiging van de vlotterkraan te voorkomen, moet de wateraanvoerleiding worden doorgespoeld voordat deze aan de unit wordt gekoppeld. Alle leidingaansluitingen moeten worden gemaakt met de juiste koppelstukken/PTFE‐ tape. Als PTFE tape wordt gebruikt, dient ervoor te worden gezorgd dat de tape niet voor de opening van het koppelstuk komt. Terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingen mogen niet worden geïnstalleerd tussen het bijvulapparaat en het verwarmings‐/koelingssysteem. Deze apparaten verhinderen dat de druksensor de systeemdruk kan bepalen. Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te worden aangesloten om een neutrale drukmeting te bieden. Dit aansluitpunt dient zich te bevinden in de retourleiding, aan de zuigzijde van de circulatiepomp. Typisch installatiediagram ...
Debietbegrenzers (alleen Midi & Mini‐modellen) Bijvulapparaten die zijn voorzien van een kunststof Torbeck vlotterkraan moeten worden uitgerust met een filter en – afhankelijk van de waterleidingdruk – een stroombegrenzer. Doet u dit niet, dan kan dit leiden tot schade aan de apparatuur. Er worden twee verschillende stroombegrenzers bij de apparatuur geleverd, die beide een integraal filter hebben. De keuze van de geschikte stroombegrenzer is gebaseerd op de maximale waterleidingdruk op de plaats van installatie. Voor uw keuze verwijzen we u naar de volgende tabel Waterleidingdruk Vereiste: 1 – 4 bar Lagedrukbegrenzer (gekleurd) Boven 4 bar Hogedrukbegrenzer (wit) af fabriek gemonteerd Indien geen begrenzer vereist is, dient het filter van een van de begrenzers te worden verwijderd en afzonderlijk te worden geïnstalleerd. In de volgende figuur wordt getoond hoe het filter moet worden verwijderd: Om de stroombegrenzer/het filter te installeren, houd u hem bij het lipje en duwt hem in de opening van de vlotter‐verbinding, zoals weergegeven in de figuur hieronder: ...
Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Flexfiller Aansluiting Grootte Toelichtingen In de waterleiding dient een Leidingwater ½” BSP afsluiter te worden toevoer M gemonteerd voor onderhoudsdoeleinden Er dienen richtlijnen voor Overloop afvoervereisten te worden 22 mm breektank verkregen van het plaatselijke waterleidingbedrijf. Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te worden aangesloten. Dit aansluitpunt dient zich te ½” BSP bevinden in de retourleiding, Systeem M / 15 aan de zuigzijde van de aansluiting mm circulatiepomp. Er mogen geen terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingen worden gebruikt. ...
Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Midi Aansluiting Groott Toelichtingen e In de waterleiding dient een Leidingwater ½” afsluiter te worden gemonteerd toevoer BSP M voor onderhouds‐doeleinden Er dienen richtlijnen voor Overloop 22 afvoervereisten te worden breektank mm verkregen van het plaatselijke waterleidingbedrijf. Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te worden aangesloten. ½” Dit aansluitpunt dient zich te Systeem BSP M bevinden in de retourleiding, aan aansluiting / 15 de zuigzijde van de mm circulatiepomp. Er mogen geen terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingen ...
Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Mini Aansluiting Grootte Toelichtingen In de waterleiding dient een ½” BSP Leidingwatertoevoer afsluiter te worden gemonteerd M voor onderhouds‐doeleinden Er dienen richtlijnen voor afvoervereisten te worden Overloop breektank 22 mm verkregen van het plaatselijke waterleidingbedrijf. Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te worden aangesloten. Dit aansluitpunt dient zich te ¼” BSP bevinden in de retourleiding, aan Systeemaansluiting F de zuigzijde van de circulatiepomp. Er mogen geen terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingenworden gebruikt. ...
Elektrische voeding Deze apparatuur moet elektrisch ontkoppeld worden voordat u de afdekkingen verwijdert. Kabels die op de potentiaalvrije contacten zijn aangesloten kunnen door een derde zijn geleverd en onder spanning staan nadat het apparaat is ontkoppeld . Deze dienen elders te worden ontkoppeld . Alle elektrische aansluitingen dienen te worden geleverd door een in het vakgebied gekwalificeerd en competent persoon. De stroomtoevoer naar het bijvulapparaat moet worden aangesloten op het aansluitblok met zekeringen, zoals hieronder weergegeven: Bij sommige grotere modellen wordt het aansluitblok vervangen door een schakelaar met aarde en zekering. Indien dit het geval dient de voeding te worden aangesloten in de schakelaar zoals hieronder weergegeven: Het wordt aanbevolen om stroom te leveren aan het bijvulapparaat via een veiligheids schakelaar Deze dient binnen 2m van de apparatuur te worden geïnstalleerd. Deze apparatuur kan worden beschadigd door de hoge spanningen van de testapparatuur voor technische installaties. Bij de uitvoering van tests van de elektrische installatie dient de apparatuur te worden ontkoppeld van de stroomtoevoer. ...
Potentiaalvrije contacten Er zijn 6 potentiaalvrije contacten die kunnen worden gebruikt voor aansluiting op een GBS‐systeem of als ketelvergrendeling Dit zijn de aansluitingen 1‐12 op de digitale bediening: Met uitzondering van het Algemene Alarm is het mogelijk om alle overige spanningsvrije contacten om te zetten naar normaal gesloten contacten. Voor nadere informatie verwijzen wij u naar de sectie inbedrijfstelling van deze handleiding. ...
Power Filter De digitale bediening kan worden beschadigd door elektromagnetische storing en spanningspieken. Er kan een power filter nodig zijn als de levering van stroom aan de apparatuur instabiel is (bijvoorbeeld frequente stroomonderbrekingen), gedeeld wordt met apparatuur die hoge niveaus van elektromagnetisme (bijvoorbeeld omvormers, IT‐ apparatuur etc.) genereert of van een back‐up generator is voorzien. Desgewenst kan een power filter met productcode FC100 worden aangeschaft. Het power filter dient te worden aangebracht tussen de transformator en de digitale bediening, op de 12VAC lijn, zoals aangegeven in onderstaand schema: Omdat het filter is geïnstalleerd aan de secundaire zijde van de transformator doet de polariteit van de aansluitingen er niet toe. Voor het correct functioneren van het filter dient de "PE LINE" aansluiting te worden aangesloten op het gemeenschappelijke aardepunt van de behuizing ...
Inbedrijfstelling Het wordt sterk aangeraden om deze apparatuur in bedrijf te laten stellen door een technicus die door Flamco is erkend. Eventuele schade of verlies opgelopen door een verkeerde inbedrijfstelling door een niet‐erkende technicus wordt niet gedekt door de garantie. Checklist voor de inbedrijfstelling Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan voordat de inbedrijfstellingsprocedure wordt gestart. Wanneer niet wordt voldaan aan deze voorwaarden kan dat leiden tot letsel of schade aan personen, de apparatuur, het systeem en het gebouw. Het apparaat bevindt zich in een vorstvrije ruimte, die vrij is van neerslag en waterstromen. Alle nodige leidingen/elektrische aansluitingen zijn naar behoren aangebracht De temperatuur en druk bij het aansluitpunt zijn binnen de bedrijfsgrenzen van het bijvulapparaat. Het verwarmings‐/koelsysteem is voorzien van een veiligheidsklep en expansievat Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan voor een correct functioneren van het verwarmings‐/koelsysteem en het bijvulapparaat. Indien niet is voldaan aan deze voorwaarden, is het niet raadzaam om door te gaan met de ingebruikstellingsprocedure. Het systeem is aangesloten via de retourleiding/ aan zuigzijde van de circulatiepomp van het systeem Er zijn geen terugslagkleppen, reduceerventielen of breektank geïnstalleerd tussen het bijvulapparaat en het verwarmings‐/koelsysteem Het expansievat is van tevoren op de juiste spanning gebracht (gelijk aan de vuldruk) Het is raadzaam om het verwarmings‐/koelsysteem voorafgaand aan de inbedrijfstelling. te vullen. Indien dit niet mogelijk is, kan het bijvulapparaat worden gebruikt om het systeem te vullen na de inbedrijfstelling. Afhankelijk van de grootte van het systeem, kan dit veel tijd in beslag nemen. Het verwarmings‐/koelsysteem is gevuld en op druk gebracht tot de gewenste koude vuldruk, met water bij kamertemperatuur (ongeveer). ...
Overzicht bediening De volgende afbeelding toont de voorkant van de digitale bediening van het apparaat. 4 knoppen zijn bedoeld voor het programmeren, en op een LED‐display worden opeenvolgende berichten weergegeven. Wanneer de bediening voor het eerst wordt opgestart, wordt het versienummer van de bediening weergegeven. Deze handleiding heeft betrekking op versie 6.3. van de bediening. Als de bediening een andere versie is, kunnen er verschillen zijn in de beschikbare menu‐onderdelen. Ontwerp oude bediening Bij oudere modellen ziet de digitale bediening er anders uit. De interne componenten zijn identiek en de functies van de knoppen zijn hetzelfde. Het oude ontwerp van de bediening wordt hieronder weergegeven: Bij normaal gebruik zal de bediening de actuele druk van het systeem weergeven. Indien er een storing optreedt, zal de bediening een foutcode weergeven en een alarmsignaal produceren. In normaal bedrijf zijn de functies van de knoppen als volgt: Functie Knop Indrukken Ingedrukt houden SET ‐ Toon actuele systeemdruk Hoorbaar alarmsignaal MUTE Reset Unit uitzetten + ‐ Programmeringsmenu ‐ ‐ ‐ ...
Programmering bediening Verander de instellingen niet zonder te weten wat de gevolgen daarvan zijn. Onjuiste instellingen kunnen schade aan personen, het apparaat, systeem of het gebouw veroorzaken. Om de programmering te openen, houdt u de (+) toets ingedrukt totdat "code invoeren" verschijnt op het scherm, gevolgd door "0000" met een knipperende cursor na het eerste cijfer. Om toegang tot het programmeringsmenu te krijgen, moet een van de volgende codes worden ingevoerd: Klantcode Standaardprogramma van 2601 opties Technicuscode (≥V6.3) Uitgebreid programma van 4706 opties Technicuscode (≥V6.3) Uitgebreid programma van 0426 opties Om de code in te voeren, wijzigt u het eerste cijfer met de (+) en (‐) toetsen en drukt u vervolgens op (SET) om door te gaan naar het volgende cijfer. Herhaal dit voor alle cijfers. Als de juiste code wordt weergegeven drukt u vervolgens op (SET) om het programmeringsmenu te openen. Zodra een juiste code is ingevoerd, zal de eerste optie [KOUD VULLEN] op het scherm verschijnen. Eenmaal in het menu, kan de waarde van het huidige menu‐onderdeel worden gewijzigd met de (+) en (‐) toetsen. Zodra de huidige waarde is ingesteld, kunt u naar de volgende optie gaan door op de knop (SET) te drukken. Het is niet mogelijk om achterwaarts te navigeren in het menu. Om terug te keren naar een vorige instelling in het menu, drukt u herhaaldelijk op de knop (SET) om door te scrollen naar het einde van het menu, en dan de juiste code weer in te voeren. Als de bediening uitvalt terwijl deze in het programmeringsmenu is, zullen alle wijzigingen worden gewist. Als u alle wijzigingen wilt bevestigen, moet het einde van het menu zijn bereikt en moet het bericht "OPSLAAN ..." worden weergegeven. ...
Pagina 16
Onderstaande tabel geeft de details van alle menu‐onderdelen, in de volgorde waarin ze zullen verschijnen: Menu‐ Standaard # Functie onderdeel waarde De vereiste vuldruk, d.w.z. 'uitschakeldruk' pomp. De aanbevolen instelling is 0,3 bar boven de statische druk van het systeem (0,1 bar per meter statische hoogte). 21 Bijvoorbeeld, een installatie van 14 m hoog zal een statische druk . COLD FILL 1,0 bar van 1,4 bar hebben, waardoor de aanbevolen koude vuldruk 1.7 bar 1 is. Het is niet mogelijk om een hogere waarde dan de huidige [HOGE DRUK] of lager dan de huidige [LAGE DRUK] in te voeren. De instelling voor het hogedrukalarm. Als de druk in het systeem deze waarde bereikt, wordt het <HOGE DRUK> alarm en het algemene alarm geactiveerd. 21 De aanbevolen instelling is 10% onder de veiligheidsklep insteldruk. . HIGH SET 2,7 bar Als de insteldruk van de veiligheidsklep bijvoorbeeld 3 bar is, dan is 2 de aanbevolen instelling 2.7 bar. Het is niet mogelijk om een waarde lager dan de huidige [KOUDE VULLING] waarde in te voeren De instelling voor het lagedrukalarm. Als de druk in het systeem deze waarde bereikt, wordt het <LAGE DRUK> alarm en het algemene alarm geactiveerd. 3 LOW SET 0,5 bar De aanbevolen instelling is 0,5 bar onder de [KOUDE VULLING] druk. ...
Pagina 17
Menu‐ Standaard # Functie onderdeel waarde Het cumulatieve aantal keren dat pomp 2 is ingeschakeld. PUMP 2 Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden 8 ‐ COUNT gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden. De cumulatieve looptijd van pomp 2. PUMP 2 Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden 9 ‐ HOURS gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden. Het cumulatieve aantal keren dat een alarm is afgegaan. ALARM Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden 10 ‐ COUNT gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden. Het cumulatieve aantal stroomonderbrekingen (d.w.z. bediening POWER uitgeschakeld / stroomonderbreking). 11 INTERRUPT Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden ‐ ED gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden. Als deze optie is ingeschakeld, zal een pomp die 60 dagen niet actief ...
Pagina 18
PUMPS Het aantal pompen dat zich in het bijvulapparaat bevindt. 16 2 NUMBER Dit kan worden ingesteld op 1 of 2. Het type pomp dat in het bijvulapparaat is geïnstalleerd. Er zijn twee opties, te weten: 17 PUMP TYPE 1 0 – Centrifugaalpomp 1 – Zuigerpomp (alleen bij mini apparaten) Uitschakeling van deze optie leidt ertoe dat de bediening de pompen niet meer controleert en <POMPSTORING> fouten 18 PUMP SENSE genereert. JA Het is niet aan te raden deze optie uit te schakelen. Raadpleeg Flamco TSS alvorens dit te doen. Het type druksensor dat in het apparaat is geïnstalleerd. Er zijn vier opties, te weten: 0 – 0‐5V Output, 0‐10 Bar bereik 19 SENSOR TYPE 1 1 – 1‐6V Output, 0‐10 Bar bereik 2 – 1‐6V Output, 0‐16 Bar bereik 3 ‐ Schakelt de koppeling met de Flamco SPC controller in. SPC Deze optie mag alleen worden ingeschakeld op bijvulapparaten 20 NEE CONTROLLER die gekoppeld zijn aan een SPC controller, die te vinden zijn in Flamcomat en MK automat apparatuur. Zet de schakelaar laag glycolniveau in werking. 21 ...
Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt de "hoog water" input gebruikt om een bijvulmagneetklep die verbonden is met 28 FLOMAT het "sensorgezond" spanningsvrije contact te triggeren. NEE Deze optie mag alleen worden ingeschakeld op apparaten die een magneetklep gebruiken als bijvulmiddel. Hydraulische inbedrijfstelling 1 ‐ Vlotterinstelling Zorg ervoor dat de breektankvlotter op de laagste stand is ingesteld: Flexfiller Units Mini & Midi Units Als een aftapkraan op de breektank is gemonteerd, dient u ervoor te zorgen dat deze gesloten is. Draai de hoofdkraan open en laat de breektank vol lopen Wanneer de vlotter voor het eerst werkt, sluit deze mogelijk niet onmiddellijk, zodat de breektank te vol wordt. Als het inwendige van de vlotterkraan volledig bevochtigd is, gebeurt dit niet meer. 2 – Ontluchting pompen Deze stap is alleen nodig bij de Flexfiller en Midi apparaten. Voor Mini‐eenheden gaat u door naar de volgende stap. Zorg ervoor dat de interne afsluiter in het bijvulapparaat wordt gesloten door de onderstaande stappen te nemen. Wanneer dit niet wordt gedaan, kan dit leiden tot letsel of schade aan mensen, de apparatuur, het systeem of het gebouw. ...
Pagina 20
Bevestig een slanglengte op het slangkoppelstuk op de aftapkraan en en leg het andere uiteinde van de slang in de afvoer. Open vervolgens met behulp van de de dop van de afsluiter de aftapkraan: Zoek de ontluchtingsschroef op de pomp. Het volgende schema geeft een voorbeeld van typische locaties voor de ontluchtingsschroef op de meeste pompen: ...
Pagina 21
Niet te veel kracht gebruiken bij het vastdraaien van de ontluchtingsschroef, omdat anders het pomphuis beschadigd kan worden. ...
Pagina 22
Als de pomp een plastic ontluchtingsschroef heeft, zoals hieronder weergegeven, dient u niet te veel kracht of gereedschap te gebruiken om de schroef te draaien, omdat anders het pomphuis beschadigd kan worden. Pompen dwingen om te draaien Schakel de stroomtoevoer naar de digitale bediening in en wacht tot de systeemdruk op het display verschijnt. Voer vervolgens de code 2601 in en ga naar de eerste instelling in het menu, koude vulling. Als u op dit punt in het menu bent, kunt u pomp 1 dwingen tot draaien door de toets (MUTE) ingedrukt te houden en pomp 2 door de toets SET ingedrukt te houden. Als de bediening ouder is dan V6.1 dan kan pomp 2 niet via de bediening worden gedwongen om te draaien. Om de tweede pomp te dwingen om te draaien, moet de unit worden geïsoleerd en moeten de stroomdraden in de klemmen 13 en 14 worden verwisseld. De tweede pomp wordt dan "pomp 1" en kan via de bediening worden gedwongen om te draaien. Voor het ontluchten van de pompen moeten de pompen worden gestart. Als de pomp draait, moet vervolgens de ontluchtingsschroef worden geopend totdat alle lucht is verwijderd en er alleen nog water vrijkomt. De ontluchtingsschroef kan dan worden gesloten. Wanneer pompen niet worden ontlucht kan dat leiden tot letsel of schade aan de apparatuur, het systeem en het gebouw. Na het ontluchten van de pomp, sluit u de aftapkraan en verwijdert u de slang van het slangkoppelstuk. ...
Pagina 23
3 – Eerste opstart Open de interne afsluiter in het bijvulapparaat door de onderstaande stappen te nemen. Flexfiller & Midi Units Mini Units Zodra de afsluiter open is, zal de druksensor de systeemdruk kunnen bepalen. Schakel de stroomtoevoer naar het bijvulapparaat in. Afhankelijk van de systeemdruk op dat moment, zal het apparaat op een van de volgende manieren reageren: Als de systeemdruk lager is dan de instelling voor het alarm bij lage druk, zal de bediening een "LAGE DRUK" fout aangeven en de pompen zullen niet draaien. Deze fout kan worden verholpen door de systeemdruk met behulp van een vulslang te verhogen of door de optie systeem vullen op het bijvulapparaat in te schakelen. Als de systeemdruk hoger is dan de instelling voor het alarm bij hoge druk, zal de bediening een "HOGE DRUK" fout aangeven. Om deze fout te verhelpen, dient u een geschikt aftappunt te gebruiken om water uit het systeem te laten lopen totdat de systeemdruk gelijk is aan de koude vuldruk. Als de systeemdruk boven de alarminstelling voor lage druk, maar onder de instelling voor koude vuldruk komt (met een verschil dat overeenkomt met de instelling van het differentiaal) zullen de pompen starten. Zodra de systeemdruk de koude vuldruk heeft bereikt, stopt de pomp. Wanneer de gewenste systeemdruk is bereikt, zal de bediening de systeemdruk op dat moment weergeven. Het apparaat werkt nu normaal. ...
Pagina 24
4 – Testen Om de werking van de het bijvulapparaat te testen terwijl het aangesloten is op het systeem, moet de systeemdruk geleidelijk worden verlaagd om een kleine lekkage na te bootsen. Dit kan worden bereikt door gebruik te maken van een aftappunt op het systeem of het aftappunt van het bijvulapparaat of door handmatig de veiligheidsklep te openen. Er moet voor worden gezorgd dat de druk niet te snel daalt. Als de systeemdruk daalt tot onder de instelling voor lage druk, zal een lage druk foutmelding worden weergegeven en zullen de pompen niet draaien. Het bijvulapparaat is niet berekend op een plotseling verlies van systeemdruk, die symptomatisch is voor een catastrofaal defect, zoals een leidingbreuk. Zodra de systeemdruk onder de instelling voor koude vuldruk is gekomen (met een verschil dat overeenkomt met de instelling van het differentiaal), dient de pomp te starten met het bijvullen van het systeem. De pomp blijft draaien totdat de koude vuldruk is bereikt. Deze test demonstreert de primaire functie van het bijvulapparaat. Deze test kan op elke gewenst moment worden herhaald om een goede werking van het bijvulapparaat te bevestigen. ...
Naam contactpersoon Contactpersoonnr.: locatie: JA / NEE Doorstrepen wat niet van Naam technicus: Door Flamco geaccrediteerd: toepassing is Bedrijf: Contactpersoonnr.: Doorstrepen wat niet van KOUDE VULLING: Bar SYSTEEM VULLEN: JA / NEE toepassing is ...
Werking Zodra het bijvulapparaat in bedrijf is gesteld, zou het zonder tussenkomst van een gebruiker moeten werken. Onder normale bedrijfsomstandigheden zal de display de actuele systeemdruk in bar aangeven. Als het apparaat aan het vullen is, verschijnt op het display <POMP 1 DRAAIT> of <POMP 2 DRAAIT> afhankelijk van welke pomp op dat moment draait. Als het apparaat een storing detecteert, zal het display de desbetreffende foutcode weergeven. Als het bijvulapparaat een foutcode weergeeft op het display, dan kan de actuele systeemdruk tijdelijk worden weergegeven op het display door op de toets [SET] te drukken. Foutcodes De volgende tabel geeft de betekenis van alle gebruikte foutcodes op de digitale bediening: Auto / Foutcodes Beschrijving Handmatig resetten De systeemdruk is lager dan de [LAGE DRUK] instelling. Door de LOW PRESSURE gebruiker bepaald De systeemdruk is hoger dan de [HOGE DRUK] instelling. Door de HIGH PRESSURE gebruiker bepaald De vlotterschakelaar van de breektank voor laag niveau is LOW H20 Auto Reset geactiveerd De vlotterschakelaar van de breektank voor hoog niveau is HIGH H20 Auto Reset geactiveerd P1 FAIL De bediening heeft een fout (onjuist stroomverbruik) op de Handmatige betreffende pomp gedetecteerd reset ...
Stopzetprocedure Het bijvulapparaat moet worden stopgezet in een van de volgende scenario's: Er worden werkzaamheden uitgevoerd aan het systeem. Er worden werkzaamheden uitgevoerd aan het bijvulapparaat. Het verwarmings‐/koelsysteem wordt gespoeld Volg onderstaande stappen voor het afsluiten van het bijvulapparaat: 1. Schakel de stroomtoevoer naar het bijvulapparaat uit 2. Draai de watertoevoer naar het bijvulapparaat dicht 3. Isoleer het bijvulapparaat van het systeem met behulp van de interne afsluiter 4. Indien verwacht wordt dat het toestel langer dan 24 uur buiten gebruik zal zijn, is het raadzaam om het water uit de breektank af te voeren. Opstartprocedure Attentie – Deze procedure is bedoeld voor het weer inschakelen van het apparaat nadat het is afgesloten (zoals hierboven beschreven). Voor de eerste opstart‐ en inbedrijfstellingsprocedures verwijzen wij u naar de sectie inbedrijfstelling van deze handleiding. Volg onderstaande stappen voor het opnieuw opstarten van het bijvulapparaat: 1. Voer een visuele inspectie van het apparaat en de installatie uit om te controleren op tekenen van beschadiging 2. Controleer de breektank op vuil/afzettingen en verwijder indien nodig 3. Draai de hoofdkraan open en laat de breektank vol lopen 4. Open de interne afsluiter 5. Schakel de netvoeding in en wacht tot de bediening start Afhankelijk van de omstandigheden in het systeem, kan het apparaat nu een of meer foutcodes weergeven. Als dit gebeurt, raadpleegt u het hoofdstuk Probleemoplossing van deze handleiding voor advies. ...
De instelling voor LAGE DRUK is te hoog systeemspecificaties De interne afsluiter in het apparaat is Open de interne afsluiter dicht De systeemdruk is boven de instelling Verlaag de systeemdruk via een voor [HOGE DRUK] uitgekomen. geschikt aftappunt Controleer de voordruk van het De foutmelding HOGE Het expansievat is defect of is de expansievat en verhoog deze DRUK verschijnt voordruk kwijt indien nodig Beoordeel de keuze van het Het expansievat is te klein expansievat Controleer de De instelling voor HOGE DRUK is te laag systeemspecificaties Er is een grote hoeveelheid water Onderzoek de oorzaak verloren gegaan uit het systeem De betreffende pomp heeft een luchtslot Ontlucht de pomp De P1 en/of P2 en pompt geen water stroomlimiet wordt weergegeven Beoordeel de keuze van het Het apparaat is te klein voor het systeem apparaat De tijd voor de STROOMLIMIET is te kort. Raadpleeg Flamco ...
Pagina 29
Symptoom Probleem Oplossing De optie POMPTYPE is verkeerd Controleer de instelling Er wordt een P1 en/of ingesteld. POMPTYPE P2 fout weergegeven De betreffende pomp heeft niet gewerkt Pomp vervangen P2 FOUT wordt weergegeven, maar De optie AANTAL POMPEN is per abuis Stel het AANTAL POMPEN in op het apparaat is een ingesteld op 2 1 model met slechts één pomp De waterleiding naar het apparaat is Zet de hoofdwatertoevoer afgesloten open. De fout zal verdwijnen zodra de De leidingendruk is slecht breektank opnieuw is gevuld De foutmelding LAAG Er is een niet‐standaard elektrische Verwijder alle niet‐standaard H20 verschijnt aansluiting gemaakt in de klemmen 19 & elektrische aansluitingen 20 De vlotterschakelaar voor laag water Vervang de vlotterschakelaar werkte niet voor laag water De digitale bediening werkte niet Vervang de digitale bediening Er is een niet‐standaard elektrische ...
Pagina 30
Symptoom Probleem Oplossing In de vlotter (mini en midi apparaten) is Controleer de keuze van de geen of de verkeerde stroombegrenzer vlotter‐stroombegrenzer (mini geïnstalleerd en midi apparaten) De breektank wordt te vol en loost in de Stel de vlotter in op de laagste De vlotterpositie is verkeerd ingesteld. afvoer of via de mogelijke positie stuwoverloop De vlotter is defect Vervang de vlotter Een pompterugslagklep is defect Vervang de terugslagklep De interne afsluiter in het apparaat is Open de interne afsluiter gedeeltelijk dicht volledig Vergroot het boorgat/ De begrenzing in de aansluitleidingen is verminder het aantal bochten/ te groot verminder de lengte van de aansluitleidingen De pomp draait herhaaldelijk zeer snel Een pompterugslagklep is defect Vervang de terugslagklep gedurende korte tijdsperioden Controleer de voordruk van het Het expansievat is defect of is de expansievat en verhoog deze voordruk kwijt indien nodig ...
Onderhoud Vanwege de verschillende bedrijfsomstandigheden en de wisselende belasting van bijvulapparaten is het niet mogelijk om nauwkeurige voorspellingen te doen met betrekking tot de levensduur van de apparaten. De meest effectieve methode van onderhoud is om het bijvulapparaat te inspecteren op vroege tekenen van uitval van onderdelen en op grond daarvan actie te ondernemen. De volgende onderhoudsprocedures dienen ten minste eenmaal per jaar te worden uitgevoerd: Visuele inspectie. Een eenvoudige visuele inspectie zal de meeste potentiële fouten van een bijvulapparaat aan het licht brengen. Het wordt aanbevolen om jaarlijks een visuele inspectie uit te voeren. Omdat deze controles zo eenvoudig kunnen worden uitgevoerd, worden frequente inspecties aangemoedigd. Kijk op het digitale display voor foutcodes Controleer op tekenen van lekkage (bv. water, minerale afzettingen, gecorrodeerde onderdelen/kast) Controleer de overloop van het mengvat op tekenen van waterafvoer Controleer flexibele slangen op tekenen van slijtage (bv. scheuren) Controleer of de druk zoals vermeld op het digitale display overeenkomt met de feitelijke systeemdruk (lees de druk ook op een andere meter af) Lees de bediening uit De digitale bediening houdt een logboek bij van het aantal keren dat een pomp start en het totaal aantal draaiuren voor elke pomp, evenals het aantal alarmactiveringen en stroomonderbrekingen. Het is raadzaam om een notitie van deze cijfers te maken bij het onderhoud van het apparaat, omdat ze nuttig kunnen zijn voor de diagnose van mogelijke problemen. In het logboek is voorzien in velden voor deze cijfers. Het is raadzaam om door alle instellingen te scrollen (waaronder instellingen van technici) en ze te vergelijken met cijfers van het ingebruikstellingsrapport. Als er verschillen zijn, overleg dan eerst met personeel ter plaatse om vast te stellen of de veranderingen met opzet zijn aangebracht. Indien dat niet het geval is dient het apparaat opnieuw op de juiste wijze te worden geconfigureerd. Als de instellingen voortdurend worden gecorrumpeerd, kan een power filter nodig zijn. Zie het hoofdstuk Installatie van deze handleiding voor meer informatie. Test van de werking van het apparaat De beste manier om de werking van het bijvulapparaat te testen is om water uit het systeem af te voeren, zodat de druk langzaam daalt. Zodra de druk onder de inschakeldruk van de pomp komt ([KOUDE VULLING] – [DIFFERENTIAAL]) zou de pomp moeten starten. Sluit het aftappunt zodra de pomp start en laat de systeemdruk stijgen. Zodra de [KOUDE VULLING] druk is bereikt, zou de pomp ...
Pagina 32
De vlotterwerking controleren Om de werking van de vlotter van het mengvat te testen, dient u er eerst voor te zorgen dat de overloop van de breektank op fatsoenlijke wijze water kan afvoeren. Druk voorzichtig op de arm van de vlotterkraan tot hij water levert en laat de vlotterarm dan los. Zodra de arm is losgelaten zou de waterstroom binnen enkele seconden moeten stoppen. De werking van de vlotterschakelaar controleren Om de werking van de vlotterschakelaar voor een laag niveau in het mengvat te testen, reikt u in het mengvat en duwt u de vlotterschakelaar naar beneden in de horizontale positie. De digitale bediening zou nu een <LAAG H20> fout moeten weergeven. Laat de vlotterschakelaar los en let op het display. De fout zou na een paar seconden moeten verdwijnen. De toestand van het water in het mengvat controleren Voer een visuele controle van het water in de breektank uit. Als er vuil of verontreinigingen in het water aanwezig zijn, of afzettingen aan de zijkanten van het vat, dient het vat te worden afgetapt en gereinigd. Controleer zeef (alleen Flexfiller apparaten) Flexfiller bijvulapparaten zijn voorzien van een zeef in de aansluiting aan de onderkant van de breektank. Deze dient te worden verwijderd en geïnspecteerd. Dit onderdeel zal afhankelijk van de toestand moeten worden gereinigd of vervangen. Controleer de voordruk van het expansievat Veel problemen met bijvulapparatuur kunnen worden teruggevoerd op het expansievat. De voordruk van het expansievat dient na twee jaar en daarna jaarlijks te worden gecontroleerd. Om deze test uit te voeren, dient het expansievat eerst te worden afgetapt. Vervolgens kan een meter worden aangesloten op het Schrader ventiel van het vat om de voordruk te meten. De voordruk moet gelijk zijn aan de instelling van de [KOUDE VULLING] druk. De druk kan worden verhoogd met behulp van een voetpomp, perslucht‐ of stikstofcilinder. Indien er tijdens deze controles foutmeldingen worden gegeven, raadpleegt u het hoofdstuk Probleemoplossing van deze handleiding. Indien reserveonderdelen nodig zijn, verwijzen wij u naar het hoofdstuk Reserveonderdelen voor de codes van de onderdelen. ...
Reserveonderdelen De tekeningen op de volgende pagina's tonen de interne onderdelen van een reeks bijvulapparaten. Vanwege de voortdurende ontwikkeling en kleine veranderingen in het ontwerp, kunnen sommige onderdelen worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving. Daarom kan het zijn dat de tekeningen niet nauwkeurig het actuele productontwerp weergeven. Bij twijfel over de compatibiliteit van vervangende onderdelen verzoeken we u contact op te nemen met Flamco. Elektrische onderdelen (alle modellen) *Afbeelding uitsluitend indicatief # Beschrijving Onderdeelcode 1 Digitale bediening MICRO CONTROL 2 12V Mini Transformer BSS MINI TRANS 3 1A Power Filter (optioneel) FC 100 4 Aan/uit‐schakelaar BSS F014 5 Aansluitblok met zekeringen BSS R002 ...