Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
flamco Flexfiller 125D Gebruiks- En Onderhoudshandleiding

flamco Flexfiller 125D Gebruiks- En Onderhoudshandleiding

Digitale bijvulapparaten

Advertenties

onderhoudshandleiding 
Flexfiller digitale bijvulapparaten 
Flexfiller Modellen (125D, 225D, 150D, 250D, 280D) 
 
 
Gebruiks‐ & 
Midi Modellen (125D, 225D, 150D, 250D) 
Mini Modellen (130D, 230D) 
 
 
 
 

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Samenvatting van Inhoud voor flamco Flexfiller 125D

  • Pagina 1 Gebruiks‐ &  onderhoudshandleiding        Flexfiller digitale bijvulapparaten  Flexfiller Modellen (125D, 225D, 150D, 250D, 280D)  Midi Modellen (125D, 225D, 150D, 250D)  Mini Modellen (130D, 230D)       ...
  • Pagina 2: Inhoudsopgave

    Inhoud  Over deze handleiding   3                    Conventies in deze handleiding      3             Typografie   3                      Waar u meer informatie kunt vinden   3              Apparatuuroverzicht 4 ...
  • Pagina 3: Over Deze Handleiding

    LET OP ‐ Belangrijke informatie bedoeld om schade aan personen, de apparatuur, het  systeem of het gebouw te voorkomen.    BELANGRIJK ‐ Belangrijke informatie bedoeld om te waarborgen dat de apparatuur  correct functioneert.    NUTTIG ‐ Praktische informatie die nuttig kan zijn, maar niet per se noodzakelijk is om  het apparaat correct te laten functioneren.    Typografie  In deze handleiding wordt de opmaak gebruikt om verschillende soorten informatie aan te geven  Cursief        Kernwoorden en ‐zinnen   (Ronde haken)      Worden gebruikt om een knop op de digitale bediening aan te geven   [Vierkante haken]    Een parameter op de digitale bediening  <Ongelijkheidssymbolen>  Berichten/foutcodes die op de digitale bediening worden weergegeven    Waar u meer informatie kunt vinden    Voor nadere informatie kunt u terecht op: www.flamcogroup.com  U kunt ook contact opnemen met de Flamco Limited hoofdkantoor via onderstaande gegevens:  Telefoon:    +31 299 75 00  Fax:    +31 298 64 45  E‐mail:    info@flamco.nl       ...
  • Pagina 4: Apparatuuroverzicht

    Apparatuuroverzicht  De functie van dit bijvulapparaat is om een middel voor geautomatiseerde waterbijvulling te leveren  bij gesloten verwarmings‐ en koelsystemen. De apparatuur is ontworpen om periodiek water bij te  vullen om kleine verliezen in systeemdruk (bv. door langzame lekken, ontluchting, etc.) te  compenseren.  Deze apparatuur is niet bedoeld voor een plotseling verlies van systeemdruk (bv. door  handmatig aftappen) of grote waterverliezen (bijvoorbeeld grote lekken). De apparatuur  is ook niet bestemd voor waterdrukverhogings toepassingen.  Werkingsprincipe   Het volgende schema toont de interne inrichting van een bijvulapparaat:    het bijvulapparaat is voorzien van een breektank (1), dat wordt gevuld vanuit de waterleiding (2) via  een vlotterkraan (3). De breektank is voorzien van een overloop (4) in het geval dat de breektank te  vol wordt, en een stuwoverloop (5) in het geval dat de primaire overloop niet werkt.  Het bijvulapparaat is aangesloten op het verwarmingssysteem (6) via een afsluiter (7).  De druksensor (8) bewaakt de systeemdruk.  Als de druksensor een daling van de druk detecteert, zal de pomp (9a) water uit het mengvat in het  systeem pompen. Zodra de gewenste druk is bereikt, stopt de pomp.  Dubbelpompmodellen hebben een tweede pomp (9b). De twee pompen werken op basis van een  inbedrijf‐/ stand‐by‐configuratie (dat wil zeggen de actieve pomp wisselt bij elke start).  De pomp(en) zijn uitgerust met terugslagkleppen (10a, 10b) om terugstroming te voorkomen.  Er is voorzien in een aftapkraan (11) voor het aftappen van de unit en voor  inbedrijfstellingsdoeleinden.     ...
  • Pagina 5: Installatie

    Installatie  Dit bijvulapparaat is  niet  ontworpen om buiten te worden geïnstalleerd. Het apparaat  moet in een vorstvrije ruimte worden geïnstalleerd, die vrij is van neerslag en  waterstromen. Als er een risico op overstromingen is, moet het apparaat op een  verhoging worden geïnstalleerd.  Zie de betreffende datasheet voor de maximale werkdruk en de temperatuur van het  bijvulapparaat De omstandigheden bij het aansluitpunt mogen niet boven deze waarden  komen.  Leidingaansluitingen     Om beschadiging van de vlotterkraan te voorkomen, moet de wateraanvoerleiding  worden doorgespoeld voordat deze aan de unit wordt gekoppeld.    Alle leidingaansluitingen moeten worden gemaakt met de juiste koppelstukken/PTFE‐ tape.  Als PTFE tape wordt gebruikt, dient ervoor te worden gezorgd dat de tape niet voor de  opening van het koppelstuk komt.  Terugslagkleppen, reduceerventielen en terugstroombeveiligingen mogen niet worden  geïnstalleerd tussen het bijvulapparaat en het verwarmings‐/koelingssysteem. Deze  apparaten verhinderen dat de druksensor de systeemdruk kan bepalen.  Het bijvulapparaat en het expansievat dienen op hetzelfde punt op het systeem te  worden aangesloten om een neutrale drukmeting te bieden. Dit aansluitpunt dient zich  te bevinden in de retourleiding, aan de zuigzijde van de circulatiepomp.  Typisch installatiediagram        ...
  • Pagina 6: Debietbegrenzers (Alleen Midi & Mini-Modellen)

    Debietbegrenzers (alleen Midi & Mini‐modellen)   Bijvulapparaten die zijn voorzien van een kunststof Torbeck vlotterkraan moeten  worden uitgerust met een filter en – afhankelijk van de waterleidingdruk – een  stroombegrenzer. Doet u dit niet, dan kan dit leiden tot schade aan de apparatuur.    Er worden twee verschillende stroombegrenzers bij de apparatuur geleverd, die beide een integraal  filter hebben. De keuze van de geschikte stroombegrenzer is gebaseerd op de maximale  waterleidingdruk op de plaats van installatie. Voor uw keuze verwijzen we u naar de volgende tabel    Waterleidingdruk  Vereiste:  1 – 4 bar  Lagedrukbegrenzer (gekleurd)  Boven 4 bar  Hogedrukbegrenzer (wit) af fabriek gemonteerd      Indien geen begrenzer vereist is, dient het filter van een van de begrenzers te worden verwijderd en  afzonderlijk te worden geïnstalleerd. In de volgende figuur wordt getoond hoe het filter moet worden  verwijderd:                         Om de stroombegrenzer/het filter te installeren, houd u hem bij het lipje en duwt hem in de opening  van de vlotter‐verbinding, zoals weergegeven in de figuur hieronder:       ...
  • Pagina 7: Eisen Aan De Ruimte En Aansluiting Voor De Flexfiller

    Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Flexfiller     Aansluiting  Grootte  Toelichtingen  In de waterleiding dient een  Leidingwater  ½” BSP  afsluiter te worden  toevoer  M  gemonteerd voor  onderhoudsdoeleinden  Er dienen richtlijnen voor  Overloop  afvoervereisten te worden  22 mm  breektank  verkregen van het plaatselijke  waterleidingbedrijf.   Het bijvulapparaat en het  expansievat dienen op  hetzelfde punt op het systeem  te worden aangesloten.    Dit aansluitpunt dient zich te  ½” BSP  bevinden in de retourleiding,  Systeem  M / 15  aan de zuigzijde van de  aansluiting  mm  circulatiepomp.    Er mogen geen  terugslagkleppen,  reduceerventielen en  terugstroombeveiligingen  worden gebruikt. ...
  • Pagina 8: Eisen Aan De Ruimte En Aansluiting Voor De Midi

    Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Midi      Aansluiting  Groott Toelichtingen  e  In de waterleiding dient een  Leidingwater  ½”  afsluiter te worden gemonteerd  toevoer  BSP M  voor onderhouds‐doeleinden  Er dienen richtlijnen voor  Overloop  22  afvoervereisten te worden  breektank  mm  verkregen van het plaatselijke  waterleidingbedrijf.   Het bijvulapparaat en het  expansievat dienen op hetzelfde  punt op het systeem te worden  aangesloten.    ½”  Dit aansluitpunt dient zich te  Systeem  BSP M  bevinden in de retourleiding, aan  aansluiting  / 15  de zuigzijde van de  mm  circulatiepomp.    Er mogen geen terugslagkleppen,  reduceerventielen en  terugstroombeveiligingen ...
  • Pagina 9: Eisen Aan De Ruimte En Aansluiting Voor De Mini

    Eisen aan de ruimte en aansluiting voor de Mini       Aansluiting  Grootte Toelichtingen  In de waterleiding dient een    ½” BSP  Leidingwatertoevoer afsluiter te worden gemonteerd  M  voor onderhouds‐doeleinden    Er dienen richtlijnen voor    afvoervereisten te worden  Overloop breektank  22 mm  verkregen van het plaatselijke      waterleidingbedrijf.   Het bijvulapparaat en het  expansievat dienen op hetzelfde  punt op het systeem te worden  aangesloten.    Dit aansluitpunt dient zich te  ¼” BSP  bevinden in de retourleiding, aan  Systeemaansluiting  F  de zuigzijde van de  circulatiepomp.    Er mogen geen terugslagkleppen,  reduceerventielen en  terugstroombeveiligingenworden  gebruikt. ...
  • Pagina 10: Elektrische Voeding

    Elektrische voeding   Deze apparatuur moet elektrisch ontkoppeld worden voordat u de afdekkingen  verwijdert. Kabels die op de potentiaalvrije contacten zijn aangesloten kunnen door een  derde zijn geleverd en onder spanning staan nadat het apparaat is ontkoppeld . Deze  dienen elders te worden ontkoppeld .    Alle elektrische aansluitingen dienen te worden geleverd door een in het vakgebied  gekwalificeerd en competent persoon.     De stroomtoevoer naar het bijvulapparaat moet worden aangesloten op het aansluitblok met  zekeringen, zoals hieronder weergegeven:           Bij sommige grotere modellen wordt het aansluitblok vervangen door een schakelaar  met aarde en zekering. Indien dit het geval dient de voeding te worden aangesloten in  de schakelaar zoals hieronder weergegeven: Het wordt  aanbevolen om stroom te leveren aan het bijvulapparaat via een veiligheids schakelaar  Deze dient binnen 2m van de apparatuur te worden geïnstalleerd.  Deze apparatuur kan worden beschadigd door de hoge spanningen van de  testapparatuur voor technische installaties. Bij de uitvoering van tests van de elektrische  installatie dient de apparatuur te worden ontkoppeld van de stroomtoevoer.               ...
  • Pagina 11: Potentiaalvrije Contacten

    Potentiaalvrije contacten   Er zijn 6 potentiaalvrije contacten die kunnen worden gebruikt voor aansluiting op een GBS‐systeem of  als ketelvergrendeling Dit zijn de aansluitingen 1‐12 op de digitale bediening:                                          Met uitzondering van het Algemene Alarm is het mogelijk om alle overige spanningsvrije  contacten om te zetten naar normaal gesloten contacten. Voor nadere informatie  verwijzen wij u naar de sectie inbedrijfstelling van deze handleiding.         ...
  • Pagina 12: Power Filter

    Power Filter   De digitale bediening kan worden beschadigd door elektromagnetische storing en  spanningspieken. Er kan een power filter nodig zijn als de levering van stroom aan de  apparatuur instabiel is (bijvoorbeeld frequente stroomonderbrekingen), gedeeld wordt  met apparatuur die hoge niveaus van elektromagnetisme (bijvoorbeeld omvormers, IT‐ apparatuur etc.) genereert of van een back‐up generator is voorzien.  Desgewenst kan een power filter met productcode FC100 worden aangeschaft.  Het power filter dient te worden aangebracht tussen de transformator en de digitale bediening, op de  12VAC lijn, zoals aangegeven in onderstaand schema:    Omdat het filter is geïnstalleerd aan de secundaire zijde van de transformator doet de polariteit van  de aansluitingen er niet toe.  Voor het correct functioneren van het filter dient de "PE LINE" aansluiting te worden  aangesloten op het gemeenschappelijke aardepunt van de behuizing       ...
  • Pagina 13: Inbedrijfstelling

    Inbedrijfstelling  Het wordt sterk aangeraden om deze apparatuur in bedrijf te laten stellen door een  technicus die door Flamco is erkend. Eventuele schade of verlies opgelopen door een  verkeerde inbedrijfstelling door een niet‐erkende technicus wordt niet gedekt door de  garantie.  Checklist voor de inbedrijfstelling  Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan voordat de inbedrijfstellingsprocedure  wordt gestart. Wanneer niet wordt voldaan aan deze voorwaarden kan dat leiden tot letsel of  schade aan personen, de apparatuur, het systeem en het gebouw.    Het apparaat bevindt zich in een vorstvrije ruimte, die vrij is van neerslag en waterstromen.    Alle nodige leidingen/elektrische aansluitingen zijn naar behoren aangebracht    De temperatuur en druk bij het aansluitpunt zijn binnen de bedrijfsgrenzen van het bijvulapparaat.  Het verwarmings‐/koelsysteem is voorzien van een veiligheidsklep en expansievat    Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan voor een correct functioneren van het  verwarmings‐/koelsysteem en het bijvulapparaat. Indien niet is voldaan aan deze voorwaarden,  is het niet raadzaam om door te gaan met de ingebruikstellingsprocedure.    Het systeem is aangesloten via de retourleiding/ aan zuigzijde van de circulatiepomp van het systeem    Er zijn geen terugslagkleppen, reduceerventielen of breektank geïnstalleerd tussen het bijvulapparaat  en het verwarmings‐/koelsysteem  Het expansievat is van tevoren op de juiste spanning gebracht (gelijk aan de vuldruk)    Het is raadzaam om het verwarmings‐/koelsysteem voorafgaand aan de inbedrijfstelling. te  vullen. Indien dit niet mogelijk is, kan het bijvulapparaat worden gebruikt om het systeem te  vullen na de inbedrijfstelling. Afhankelijk van de grootte van het systeem, kan dit veel tijd in  beslag nemen.    Het verwarmings‐/koelsysteem is gevuld en op druk gebracht tot de gewenste koude vuldruk, met  water bij kamertemperatuur (ongeveer).           ...
  • Pagina 14: Overzicht Bedieningen

    Overzicht bediening    De volgende afbeelding toont de voorkant van de digitale bediening van het apparaat. 4 knoppen zijn  bedoeld voor het programmeren, en op een LED‐display worden opeenvolgende berichten  weergegeven.      Wanneer de bediening voor het eerst wordt opgestart, wordt het versienummer van de  bediening weergegeven. Deze handleiding heeft betrekking op versie 6.3. van de  bediening. Als de bediening een andere versie is, kunnen er verschillen zijn in de  beschikbare menu‐onderdelen.      Ontwerp oude bediening  Bij oudere modellen ziet de digitale bediening er anders uit. De interne componenten  zijn identiek en de functies van de knoppen zijn hetzelfde.  Het oude ontwerp van de bediening wordt hieronder weergegeven:      Bij normaal gebruik zal de bediening de actuele druk van het systeem weergeven. Indien er een storing  optreedt, zal de bediening een foutcode weergeven en een alarmsignaal produceren.  In normaal bedrijf zijn de functies van de knoppen als volgt:  Functie  Knop  Indrukken  Ingedrukt houden  SET  ‐  Toon actuele systeemdruk  Hoorbaar alarmsignaal  MUTE  Reset Unit  uitzetten  +  ‐  Programmeringsmenu  ‐  ‐  ‐     ...
  • Pagina 15: Programmering Bediening

    Programmering bediening    Verander de instellingen niet zonder te weten wat de gevolgen daarvan zijn. Onjuiste  instellingen kunnen schade aan personen, het apparaat, systeem of het gebouw  veroorzaken.    Om de programmering te openen, houdt u de (+) toets ingedrukt totdat "code invoeren" verschijnt op  het scherm, gevolgd door "0000" met een knipperende cursor na het eerste cijfer.  Om toegang tot het programmeringsmenu te krijgen, moet een van de volgende codes worden  ingevoerd:  Klantcode  Standaardprogramma van  2601  opties  Technicuscode (≥V6.3)  Uitgebreid programma van  4706  opties  Technicuscode (≥V6.3)  Uitgebreid programma van  0426  opties    Om de code in te voeren, wijzigt u het eerste cijfer met de (+) en (‐) toetsen en drukt u vervolgens op  (SET) om door te gaan naar het volgende cijfer. Herhaal dit voor alle cijfers. Als de juiste code wordt  weergegeven drukt u vervolgens op (SET) om het programmeringsmenu te openen.  Zodra een juiste code is ingevoerd, zal de eerste optie [KOUD VULLEN] op het scherm verschijnen.  Eenmaal in het menu, kan de waarde van het huidige menu‐onderdeel worden gewijzigd met de (+) en  (‐) toetsen. Zodra de huidige waarde is ingesteld, kunt u naar de volgende optie gaan door op de knop  (SET) te drukken.  Het is niet mogelijk om achterwaarts te navigeren in het menu. Om terug te keren naar  een vorige instelling in het menu, drukt u herhaaldelijk op de knop (SET) om door te  scrollen naar het einde van het menu, en dan de juiste code weer in te voeren.  Als de bediening uitvalt terwijl deze in het programmeringsmenu is, zullen alle  wijzigingen worden gewist. Als u alle wijzigingen wilt bevestigen, moet het einde van het  menu zijn bereikt en moet het bericht "OPSLAAN ..." worden weergegeven.         ...
  • Pagina 16 Onderstaande tabel geeft de details van alle menu‐onderdelen, in de volgorde waarin ze zullen  verschijnen:  Menu‐ Standaard #  Functie  onderdeel  waarde  De vereiste vuldruk, d.w.z. 'uitschakeldruk' pomp.  De aanbevolen instelling is 0,3 bar boven de statische druk van het  systeem (0,1 bar per meter statische hoogte).  21  Bijvoorbeeld, een installatie van 14 m hoog zal een statische druk  .  COLD FILL  1,0 bar  van 1,4 bar hebben, waardoor de aanbevolen koude vuldruk 1.7 bar  1  is.  Het is niet mogelijk om een hogere waarde dan de huidige [HOGE  DRUK] of lager dan de huidige [LAGE DRUK] in te voeren.  De instelling voor het hogedrukalarm.  Als de druk in het systeem deze waarde bereikt, wordt het <HOGE  DRUK> alarm en het algemene alarm geactiveerd.  21  De aanbevolen instelling is 10% onder de veiligheidsklep insteldruk.  .  HIGH SET  2,7 bar  Als de insteldruk van de veiligheidsklep bijvoorbeeld 3 bar is, dan is  2  de aanbevolen instelling 2.7 bar.  Het is niet mogelijk om een waarde lager dan de huidige [KOUDE  VULLING] waarde in te voeren  De instelling voor het lagedrukalarm.  Als de druk in het systeem deze waarde bereikt, wordt het <LAGE  DRUK> alarm en het algemene alarm geactiveerd.  3  LOW SET  0,5 bar  De aanbevolen instelling is 0,5 bar onder de [KOUDE VULLING] druk. ...
  • Pagina 17 Menu‐  Standaard #  Functie  onderdeel  waarde  Het cumulatieve aantal keren dat pomp 2 is ingeschakeld.  PUMP 2   Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden  8  ‐  COUNT  gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller  op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden.  De cumulatieve looptijd van pomp 2.  PUMP 2   Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden  9  ‐  HOURS  gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller  op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden.  Het cumulatieve aantal keren dat een alarm is afgegaan.  ALARM   Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden  10  ‐  COUNT  gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller  op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden.  Het cumulatieve aantal stroomonderbrekingen (d.w.z. bediening  POWER  uitgeschakeld / stroomonderbreking).  11  INTERRUPT Dit is een cumulatieve teller waarvan de waarde niet kan worden  ‐  ED  gewijzigd. Als de code van de technicus wordt gebruikt, kan de teller  op nul worden gezet door de (MUTE) knop ingedrukt te houden.  Als deze optie is ingeschakeld, zal een pomp die 60 dagen niet actief ...
  • Pagina 18 PUMPS  Het aantal pompen dat zich in het bijvulapparaat bevindt.  16  2  NUMBER  Dit kan worden ingesteld op 1 of 2.  Het type pomp dat in het bijvulapparaat is geïnstalleerd.  Er zijn twee opties, te weten:  17  PUMP TYPE  1  0 – Centrifugaalpomp  1 – Zuigerpomp (alleen bij mini apparaten)  Uitschakeling van deze optie leidt ertoe dat de bediening de  pompen niet meer controleert en <POMPSTORING> fouten  18  PUMP SENSE  genereert.  JA  Het is niet aan te raden deze optie uit te schakelen. Raadpleeg  Flamco TSS alvorens dit te doen.  Het type druksensor dat in het apparaat is geïnstalleerd.  Er zijn vier opties, te weten:  0 – 0‐5V Output, 0‐10 Bar bereik  19  SENSOR TYPE  1  1 – 1‐6V Output, 0‐10 Bar bereik  2 – 1‐6V Output, 0‐16 Bar bereik  3 ‐   Schakelt de koppeling met de Flamco SPC controller in.  SPC   Deze optie mag alleen worden ingeschakeld op bijvulapparaten  20  NEE  CONTROLLER  die gekoppeld zijn aan een SPC controller, die te vinden zijn in  Flamcomat en MK automat apparatuur.  Zet de schakelaar laag glycolniveau in werking.  21 ...
  • Pagina 19: Hydraulische Inbedrijfstelling

    Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt de "hoog water"  input gebruikt om een bijvulmagneetklep die verbonden is met  28  FLOMAT  het "sensorgezond" spanningsvrije contact te triggeren.  NEE  Deze optie mag alleen worden ingeschakeld op apparaten die  een magneetklep gebruiken als bijvulmiddel.    Hydraulische inbedrijfstelling    1 ‐ Vlotterinstelling  Zorg ervoor dat de breektankvlotter op de laagste stand is ingesteld:    Flexfiller Units        Mini & Midi Units  Als een aftapkraan op de breektank is gemonteerd, dient u ervoor te zorgen dat deze gesloten is. Draai  de hoofdkraan open en laat de breektank vol lopen  Wanneer de vlotter voor het eerst werkt, sluit deze mogelijk niet onmiddellijk, zodat de  breektank te vol wordt. Als het inwendige van de vlotterkraan volledig bevochtigd is,  gebeurt dit niet meer.    2 – Ontluchting pompen  Deze stap is alleen nodig bij de Flexfiller en Midi apparaten. Voor Mini‐eenheden gaat u door naar de  volgende stap.  Zorg ervoor dat de interne afsluiter in het bijvulapparaat wordt gesloten door de  onderstaande stappen te nemen. Wanneer dit niet wordt gedaan, kan dit leiden tot  letsel of schade aan mensen, de apparatuur, het systeem of het gebouw.       ...
  • Pagina 20       Bevestig een slanglengte op het slangkoppelstuk op de aftapkraan en en leg het andere uiteinde van  de slang in de afvoer. Open vervolgens met behulp van de de dop van de afsluiter de aftapkraan:        Zoek de ontluchtingsschroef op de pomp. Het volgende schema geeft een voorbeeld van typische  locaties voor de ontluchtingsschroef op de meeste pompen:       ...
  • Pagina 21     Niet te veel kracht gebruiken bij het vastdraaien van de ontluchtingsschroef, omdat  anders het pomphuis beschadigd kan worden.       ...
  • Pagina 22   Als de pomp een plastic ontluchtingsschroef heeft, zoals hieronder weergegeven, dient  u niet te veel kracht of gereedschap te gebruiken om de schroef te draaien, omdat  anders het pomphuis beschadigd kan worden.       Pompen dwingen om te draaien   Schakel de stroomtoevoer naar de digitale bediening in en wacht tot de systeemdruk op  het display verschijnt. Voer vervolgens de code 2601 in en ga naar de eerste instelling in  het menu, koude vulling. Als u op dit punt in het menu bent, kunt u pomp 1 dwingen tot  draaien door de toets (MUTE) ingedrukt te houden en pomp 2 door de toets SET  ingedrukt te houden.  Als de bediening ouder is dan V6.1 dan kan pomp 2 niet via de bediening worden  gedwongen om te draaien. Om de tweede pomp te dwingen om te draaien, moet de  unit worden geïsoleerd en moeten de stroomdraden in de klemmen 13 en 14 worden  verwisseld. De tweede pomp wordt dan "pomp 1" en kan via de bediening worden  gedwongen om te draaien.    Voor het ontluchten van de pompen moeten de pompen worden gestart. Als de pomp  draait, moet vervolgens de ontluchtingsschroef worden geopend totdat alle lucht is  verwijderd en er alleen nog water vrijkomt. De ontluchtingsschroef kan dan worden  gesloten.    Wanneer pompen niet worden ontlucht kan dat leiden tot letsel of schade aan de  apparatuur, het systeem en het gebouw.    Na het ontluchten van de pomp, sluit u de aftapkraan en verwijdert u de slang van het  slangkoppelstuk.         ...
  • Pagina 23 3 – Eerste opstart  Open de interne afsluiter in het bijvulapparaat door de onderstaande stappen te nemen.    Flexfiller & Midi Units    Mini Units  Zodra de afsluiter open is, zal de druksensor de systeemdruk kunnen bepalen.  Schakel de stroomtoevoer naar het bijvulapparaat in. Afhankelijk van de systeemdruk op dat moment,  zal het apparaat op een van de volgende manieren reageren:  Als de systeemdruk lager is dan de instelling voor het alarm bij lage druk, zal de  bediening een "LAGE DRUK" fout aangeven en de pompen zullen niet draaien. Deze fout  kan worden verholpen door de systeemdruk met behulp van een vulslang te verhogen  of door de optie systeem vullen op het bijvulapparaat in te schakelen.  Als de systeemdruk hoger is dan de instelling voor het alarm bij hoge druk, zal de  bediening een "HOGE DRUK" fout aangeven. Om deze fout te verhelpen, dient u een  geschikt aftappunt te gebruiken om water uit het systeem te laten lopen totdat de  systeemdruk gelijk is aan de koude vuldruk.  Als de systeemdruk boven de alarminstelling voor lage druk, maar onder de instelling  voor koude vuldruk komt (met een verschil dat overeenkomt met de instelling van het  differentiaal) zullen de pompen starten. Zodra de systeemdruk de koude vuldruk heeft  bereikt, stopt de pomp.  Wanneer de gewenste systeemdruk is bereikt, zal de bediening de systeemdruk op dat moment  weergeven. Het apparaat werkt nu normaal.         ...
  • Pagina 24 4 – Testen  Om de werking van de het bijvulapparaat te testen terwijl het aangesloten is op het systeem, moet de  systeemdruk geleidelijk worden verlaagd om een kleine lekkage na te bootsen.  Dit kan worden bereikt door gebruik te maken van een aftappunt op het systeem of het aftappunt van  het bijvulapparaat of door handmatig de veiligheidsklep te openen.  Er moet voor worden gezorgd dat de druk niet te snel daalt. Als de systeemdruk daalt  tot onder de instelling voor lage druk, zal een lage druk foutmelding worden  weergegeven en zullen de pompen niet draaien. Het bijvulapparaat is niet berekend op  een plotseling verlies van systeemdruk, die symptomatisch is voor een catastrofaal  defect, zoals een leidingbreuk.  Zodra de systeemdruk onder de instelling voor koude vuldruk is gekomen (met een verschil dat  overeenkomt met de instelling van het differentiaal), dient de pomp te starten met het bijvullen van  het systeem. De pomp blijft draaien totdat de koude vuldruk is bereikt.  Deze test demonstreert de primaire functie van het bijvulapparaat. Deze test kan op elke gewenst  moment worden herhaald om een goede werking van het bijvulapparaat te bevestigen.         ...
  • Pagina 25: Inbedrijfstellingsrapport

                    Naam contactpersoon    Contactpersoonnr.:    locatie:          JA / NEE Doorstrepen wat niet van  Naam technicus:    Door Flamco geaccrediteerd:  toepassing is          Bedrijf:    Contactpersoonnr.:      Doorstrepen wat niet van  KOUDE VULLING:    Bar  SYSTEEM VULLEN:  JA / NEE   toepassing is     ...
  • Pagina 26: Werking

      Werking  Zodra het bijvulapparaat in bedrijf is gesteld, zou het zonder tussenkomst van een gebruiker moeten  werken.  Onder normale bedrijfsomstandigheden zal de display de actuele systeemdruk in bar aangeven.  Als het apparaat aan het vullen is, verschijnt op het display <POMP 1 DRAAIT> of <POMP 2 DRAAIT>  afhankelijk van welke pomp op dat moment draait.  Als het apparaat een storing detecteert, zal het display de desbetreffende foutcode weergeven.  Als het bijvulapparaat een foutcode weergeeft op het display, dan kan de actuele  systeemdruk tijdelijk worden weergegeven op het display door op de toets [SET] te  drukken.  Foutcodes  De volgende tabel geeft de betekenis van alle gebruikte foutcodes op de digitale bediening:  Auto /  Foutcodes  Beschrijving  Handmatig  resetten  De systeemdruk is lager dan de [LAGE DRUK] instelling.  Door de  LOW PRESSURE  gebruiker  bepaald  De systeemdruk is hoger dan de [HOGE DRUK] instelling.  Door de  HIGH PRESSURE  gebruiker  bepaald  De vlotterschakelaar van de breektank voor laag niveau is  LOW H20  Auto Reset  geactiveerd  De vlotterschakelaar van de breektank voor hoog niveau is  HIGH H20  Auto Reset  geactiveerd  P1 FAIL  De bediening heeft een fout (onjuist stroomverbruik) op de  Handmatige  betreffende pomp gedetecteerd  reset ...
  • Pagina 27: Stopzetprocedure

      Stopzetprocedure  Het bijvulapparaat moet worden stopgezet in een van de volgende scenario's:   Er worden werkzaamheden uitgevoerd aan het systeem.   Er worden werkzaamheden uitgevoerd aan het bijvulapparaat.   Het verwarmings‐/koelsysteem wordt gespoeld   Volg onderstaande stappen voor het afsluiten van het bijvulapparaat:  1. Schakel de stroomtoevoer naar het bijvulapparaat uit  2. Draai de watertoevoer naar het bijvulapparaat dicht  3. Isoleer het bijvulapparaat van het systeem met behulp van de interne afsluiter  4. Indien verwacht wordt dat het toestel langer dan 24 uur buiten gebruik zal zijn, is het  raadzaam om het water uit de breektank af te voeren.    Opstartprocedure  Attentie – Deze procedure is bedoeld voor het weer inschakelen van het apparaat nadat  het is afgesloten (zoals hierboven beschreven). Voor de eerste opstart‐ en  inbedrijfstellingsprocedures verwijzen wij u naar de sectie inbedrijfstelling van deze  handleiding.    Volg onderstaande stappen voor het opnieuw opstarten van het bijvulapparaat:  1. Voer een visuele inspectie van het apparaat en de installatie uit om te controleren op  tekenen van beschadiging  2. Controleer de breektank op vuil/afzettingen en verwijder indien nodig  3. Draai de hoofdkraan open en laat de breektank vol lopen  4. Open de interne afsluiter  5. Schakel de netvoeding in en wacht tot de bediening start  Afhankelijk van de omstandigheden in het systeem, kan het apparaat nu een of meer foutcodes  weergeven. Als dit gebeurt, raadpleegt u het hoofdstuk Probleemoplossing van deze handleiding voor  advies. ...
  • Pagina 28: Probleemoplossing

    De instelling voor LAGE DRUK is te hoog  systeemspecificaties  De interne afsluiter in het apparaat is  Open de interne afsluiter  dicht  De systeemdruk is boven de instelling  Verlaag de systeemdruk via een  voor [HOGE DRUK] uitgekomen.  geschikt aftappunt  Controleer de voordruk van het  De foutmelding HOGE  Het expansievat is defect of is de  expansievat en verhoog deze  DRUK verschijnt  voordruk kwijt  indien nodig  Beoordeel de keuze van het  Het expansievat is te klein  expansievat  Controleer de  De instelling voor HOGE DRUK is te laag  systeemspecificaties  Er is een grote hoeveelheid water  Onderzoek de oorzaak  verloren gegaan uit het systeem  De betreffende pomp heeft een luchtslot  Ontlucht de pomp  De P1 en/of P2  en pompt geen water  stroomlimiet wordt  weergegeven  Beoordeel de keuze van het  Het apparaat is te klein voor het systeem  apparaat  De tijd voor de STROOMLIMIET is te kort. Raadpleeg Flamco         ...
  • Pagina 29 Symptoom  Probleem  Oplossing  De optie POMPTYPE is verkeerd  Controleer de instelling  Er wordt een P1 en/of  ingesteld.  POMPTYPE  P2 fout weergegeven  De betreffende pomp heeft niet gewerkt  Pomp vervangen  P2 FOUT wordt  weergegeven, maar  De optie AANTAL POMPEN is per abuis  Stel het AANTAL POMPEN in op  het apparaat is een  ingesteld op 2  1  model met slechts  één pomp  De waterleiding naar het apparaat is  Zet de hoofdwatertoevoer  afgesloten  open.  De fout zal verdwijnen zodra de  De leidingendruk is slecht  breektank opnieuw is gevuld  De foutmelding LAAG  Er is een niet‐standaard elektrische  Verwijder alle niet‐standaard  H20 verschijnt  aansluiting gemaakt in de klemmen 19 &  elektrische aansluitingen  20  De vlotterschakelaar voor laag water  Vervang de vlotterschakelaar  werkte niet  voor laag water  De digitale bediening werkte niet  Vervang de digitale bediening  Er is een niet‐standaard elektrische ...
  • Pagina 30 Symptoom  Probleem  Oplossing  In de vlotter (mini en midi apparaten) is  Controleer de keuze van de  geen of de verkeerde stroombegrenzer  vlotter‐stroombegrenzer (mini  geïnstalleerd  en midi apparaten)  De breektank wordt  te vol en loost in de  Stel de vlotter in op de laagste  De vlotterpositie is verkeerd ingesteld.  afvoer of via de  mogelijke positie  stuwoverloop  De vlotter is defect  Vervang de vlotter  Een pompterugslagklep is defect  Vervang de terugslagklep  De interne afsluiter in het apparaat is  Open de interne afsluiter  gedeeltelijk dicht  volledig  Vergroot het boorgat/  De begrenzing in de aansluitleidingen is  verminder het aantal bochten/  te groot  verminder de lengte van de  aansluitleidingen  De pomp draait  herhaaldelijk zeer snel  Een pompterugslagklep is defect  Vervang de terugslagklep  gedurende korte  tijdsperioden  Controleer de voordruk van het  Het expansievat is defect of is de  expansievat en verhoog deze  voordruk kwijt  indien nodig ...
  • Pagina 31: Onderhoud

    Onderhoud    Vanwege de verschillende bedrijfsomstandigheden en de wisselende belasting van bijvulapparaten is  het niet mogelijk om nauwkeurige voorspellingen te doen met betrekking tot de levensduur van de  apparaten. De meest effectieve methode van onderhoud is om het bijvulapparaat te inspecteren op  vroege tekenen van uitval van onderdelen en op grond daarvan actie te ondernemen.  De volgende onderhoudsprocedures dienen ten minste eenmaal per jaar te worden uitgevoerd:  Visuele inspectie.  Een eenvoudige visuele inspectie zal de meeste potentiële fouten van een bijvulapparaat aan het licht  brengen. Het wordt aanbevolen om jaarlijks een visuele inspectie uit te voeren. Omdat deze controles  zo eenvoudig kunnen worden uitgevoerd, worden frequente inspecties aangemoedigd.   Kijk op het digitale display voor foutcodes   Controleer op tekenen van lekkage (bv. water, minerale afzettingen, gecorrodeerde  onderdelen/kast)   Controleer de overloop van het mengvat op tekenen van waterafvoer   Controleer flexibele slangen op tekenen van slijtage (bv. scheuren)   Controleer of de druk zoals vermeld op het digitale display overeenkomt met de feitelijke  systeemdruk (lees de druk ook op een andere meter af)  Lees de bediening uit  De digitale bediening houdt een logboek bij van het aantal keren dat een pomp start en het totaal  aantal draaiuren voor elke pomp, evenals het aantal alarmactiveringen en stroomonderbrekingen. Het  is raadzaam om een notitie van deze cijfers te maken bij het onderhoud van het apparaat, omdat ze  nuttig kunnen zijn voor de diagnose van mogelijke problemen. In het logboek is voorzien in velden  voor deze cijfers.  Het is raadzaam om door alle instellingen te scrollen (waaronder instellingen van technici) en ze te  vergelijken met cijfers van het ingebruikstellingsrapport. Als er verschillen zijn, overleg dan eerst met  personeel ter plaatse om vast te stellen of de veranderingen met opzet zijn aangebracht. Indien dat  niet het geval is dient het apparaat opnieuw op de juiste wijze te worden geconfigureerd.  Als de instellingen voortdurend worden gecorrumpeerd, kan een power filter nodig zijn.  Zie het hoofdstuk Installatie van deze handleiding voor meer informatie.    Test van de werking van het apparaat  De beste manier om de werking van het bijvulapparaat te testen is om water uit het systeem af te  voeren, zodat de druk langzaam daalt. Zodra de druk onder de inschakeldruk van de pomp komt  ([KOUDE VULLING] – [DIFFERENTIAAL]) zou de pomp moeten starten. Sluit het aftappunt zodra de  pomp start en laat de systeemdruk stijgen. Zodra de [KOUDE VULLING] druk is bereikt, zou de pomp ...
  • Pagina 32   De vlotterwerking controleren  Om de werking van de vlotter van het mengvat te testen, dient u er eerst voor te zorgen dat de  overloop van de breektank op fatsoenlijke wijze water kan afvoeren.  Druk voorzichtig op de arm van de vlotterkraan tot hij water levert en laat de vlotterarm dan los.  Zodra de arm is losgelaten zou de waterstroom binnen enkele seconden moeten stoppen.    De werking van de vlotterschakelaar controleren  Om de werking van de vlotterschakelaar voor een laag niveau in het mengvat te testen, reikt u in het  mengvat en duwt u de vlotterschakelaar naar beneden in de horizontale positie.  De digitale bediening zou nu een <LAAG H20> fout moeten weergeven.  Laat de vlotterschakelaar los en let op het display. De fout zou na een paar seconden moeten  verdwijnen.    De toestand van het water in het mengvat controleren  Voer een visuele controle van het water in de breektank uit. Als er vuil of verontreinigingen in het  water aanwezig zijn, of afzettingen aan de zijkanten van het vat, dient het vat te worden afgetapt en  gereinigd.    Controleer zeef (alleen Flexfiller apparaten)  Flexfiller bijvulapparaten zijn voorzien van een zeef in de aansluiting aan de onderkant van de  breektank. Deze dient te worden verwijderd en geïnspecteerd. Dit onderdeel zal afhankelijk van de  toestand moeten worden gereinigd of vervangen.    Controleer de voordruk van het expansievat  Veel problemen met bijvulapparatuur kunnen worden teruggevoerd op het expansievat.  De voordruk van het expansievat dient na twee jaar en daarna jaarlijks te worden gecontroleerd.  Om deze test uit te voeren, dient het expansievat eerst te worden afgetapt. Vervolgens kan een meter  worden aangesloten op het Schrader ventiel van het vat om de voordruk te meten. De voordruk moet  gelijk zijn aan de instelling van de [KOUDE VULLING] druk.  De druk kan worden verhoogd met behulp van een voetpomp, perslucht‐ of stikstofcilinder.    Indien er tijdens deze controles foutmeldingen worden gegeven, raadpleegt u het  hoofdstuk Probleemoplossing van deze handleiding. Indien reserveonderdelen nodig  zijn, verwijzen wij u naar het hoofdstuk Reserveonderdelen voor de codes van de  onderdelen.       ...
  • Pagina 33: Aansluitschema

    Aansluitschema       ...
  • Pagina 34: Onderhoudsboekje

    Onderhoudsboekje  Dit onderhoudsboekje dient te worden ingevuld door de onderhoudstechnicus na elke jaarlijkse  onderhoudsbeurt.           ...
  • Pagina 35            ...
  • Pagina 36: Reserveonderdelen

    Reserveonderdelen  De tekeningen op de volgende pagina's tonen de interne onderdelen van een reeks  bijvulapparaten. Vanwege de voortdurende ontwikkeling en kleine veranderingen in het  ontwerp, kunnen sommige onderdelen worden gewijzigd zonder voorafgaande  kennisgeving. Daarom kan het zijn dat de tekeningen niet nauwkeurig het actuele  productontwerp weergeven. Bij twijfel over de compatibiliteit van vervangende  onderdelen verzoeken we u contact op te nemen met Flamco.    Elektrische onderdelen (alle modellen)      *Afbeelding uitsluitend indicatief  #  Beschrijving  Onderdeelcode  1  Digitale bediening  MICRO CONTROL  2  12V Mini Transformer  BSS MINI TRANS  3  1A Power Filter (optioneel)  FC 100  4  Aan/uit‐schakelaar  BSS F014  5  Aansluitblok met zekeringen  BSS R002         ...
  • Pagina 37: Flexfiller Modellen (125D, 225D, 150D, 250D, 280Ds)

    Flexfiller Modellen (125D, 225D, 150D, 250D, 280DS)      *Afbeelding uitsluitend indicatief  #  Beschrijving  Onderdeelcode  1  Pomp  Zie Datasheet  2  ½” Terugslagklep   FC SC1  3  Gevlochten slang  BSS FLEXHOSE  4  Druktransducer (0‐10 Bar, 1‐6V)  1‐6V TRANSDUCER  5  Gecombineerde Afsluit‐ & Aftapkraan   FCCG NO  6  Vlotter  BSS P33  7  Overloopverbinding  BSS M021  8  Zeef  n.v.t.  9  Vlotterschakelaar  BSS RO12  10  ¼ " Kogelafsluiter  BSS M005       ...
  • Pagina 38: Midi Modellen (125D, 225D, 150D, 250D)

    Flexfiller Modellen (125D, 225D, 150D, 250D, 280D)      *Afbeelding uitsluitend indicatief  #  Beschrijving  Onderdeelcode  1  Pomp  Zie Datasheet  2  ½” Terugslagklep   FC SC1  3  Gevlochten slang  BSS FLEXHOSE  4  Druktransducer (0‐10 Bar, 1‐6V)  1‐6V TRANSDUCER  5  Mini vlotter  BSS M003  6  Gecombineerde Afsluit‐ & Aftapkraan  FCCG NO  7  Overloopverbinding  BSS M021  8  Zeef  n.v.t.  9  Vlotterschakelaar  BSS R012         ...
  • Pagina 39: Mini Modellen (130D, 230D)

    Mini Modellen (130D, 230D)    *Afbeelding uitsluitend indicatief  #  Beschrijving  Onderdeelcode  1  Pomp  Zie Datasheet  2  Druktransducer (0‐10 Bar, 1‐6V)  1‐6V TRANSDUCER  3  ¼" Kogelafsluiter  BSS M005  4  Overloopverbinding  BSS M021  5  Mini vlotter  BSS M003  6  Vlotterschakelaar  BSS R012  7  8 mm Poly‐buis  BSS M015  8  ¼ "BSP M x 8mm Knelkoppeling  BSS M007  9  8mm Knelkoppeling‐T‐stuk  BSS M008  10  8mm Slangkoppelstuk  BSS M023  11  ¼" BSP F T‐stuk  BSS P62  12  ¼" koperen borgmoer  BSS M006 ...
  • Pagina 40: Toelichtingen

    Toelichtingen                                                                   ...
  • Pagina 41 Toelichtingen                                                              Flamco Flexfiller Pressurisation Manual ‐ V8.1     ...

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Flexfiller 225dFlexfiller 150dFlexfiller 250dFlexfiller 280dFlexfiller midi 125dFlexfiller midi 225d ... Toon alles

Inhoudsopgave