Procedure voor het inlopen van de motor
Ernstige schade aan de motor kan het gevolg zijn als u de inloopprocedure voor de motor niet opvolgt.
MODELLEN MET OLIE-INJECTIE
Brandstofmengsel voor het inlopen van de motor ‑ Gebruik een 50:1 (2%) benzine‑oliemengsel in de eerste tank
brandstof. Gebruik van dit brandstofmengsel samen met olie uit het olie‑injectiesysteem levert voldoende smering
tijden het inlopen van de motor.
Procedure voor het inlopen van de motor ‑ Laat de gasklepinstelling tijdens het eerste bedrijfsuur variëren. Tijdens
het eerste bedrijfsuur dient u te voorkomen dat de motor gedurende meer dan twee minuten met een constant
toerental loopt en dient u langdurig vol gas te vermijden.
MODELLEN ZONDER OLIE-INJECTIE
Brandstofmengsel voor het inlopen van de motor ‑ Gebruik een 25:1 (4%) benzine‑oliemengsel in de eerste tank
brandstof. Nadat het inloopbrandstofmengsel is opgebruikt, gebruikt u een 50:1 (2%) benzine‑oliemengsel.
Procedure voor het inlopen van de motor ‑ Laat de gasklepinstelling tijdens het eerste bedrijfsuur variëren. Tijdens
het eerste bedrijfsuur dient u te voorkomen dat de motor gedurende meer dan twee minuten met een constant
toerental loopt en dient u langdurig vol gas te vermijden.
De motor starten
Voordat u de motor start, moet u de Controlelijst vóór het starten, de Speciale bedieningsinstructies en Procedure
voor het inlopen van de motor in het gedeelte Bediening lezen.
Start of gebruik de buitenboordmotor nooit (zelfs niet voor eventjes) zonder dat er water door alle
koelwaterinlaatopeningen in het onderwaterhuis circuleert; dit om schade aan de waterpomp (droog lopen) of
oververhitting van de motor te voorkomen.
1.
Laat de buitenboordmotor zakken tot de verticale bedrijfsstand. Controleer eerst of alle
koelwaterinlaatopeningen onder water zijn.
2.
Open de ontluchtingsplug van de brandstoftank (in de vuldop) op brandstoftanks met handbediende
ontluchting.
BEDIENING
OPGELET
!
OPGELET
!
ob00347
ob00348
40