Bij de vlambewaking wordt met behulp van een afzonderlijke ontstekingsbrander een
vlam ontstoken en tegelijkertijd gecontroleerd. De vlamsensor is geïntegreerd in de
bougie.
De vlam van de ontstekingsbrander ontsteekt vervolgens de pijpbranders.
Via de bougie (vlamsensor) en de elektronica worden de magneetkleppen voor de
gastoevoer geregeld. Als de ontstekingsbrander binnen 7 seconden na het inschake-
len geen stabiele vlam heeft, schakelt de elektronica op storing. De gastoevoer wordt
onderbroken en de rode controlelampjes op de ontstekingsdoos en op de schakel-
kast gaan branden.
Bij een storing tijdens de inschakelfase bestaat de mogelijkheid dat het gas de ont-
stekingsbrander nog niet heeft bereikt. In dit geval dient de startprocedure maximaal
driemaal te worden herhaald. Als er na drie keer starten nog steeds een storing op-
treedt, moet de oorzaak van de storing worden verholpen voordat er opnieuw een
startpoging wordt gedaan.
Bij een correct vlambeeld wordt de balk opgewarmd tot de temperatuursensoren in
de afzonderlijke balkdelen het opwarmen onderbreken. Tijdens het opwarmen mel-
den de gele controlelampjes (13,14,15,16) op de schakelkast en op de ontstekings-
dozen (17) een storingsvrij vlambeeld van de ontstekingsbranders.
In geval van storing melden de rode controlelampjes (18,19,20,21) op de schakelkast
en op de ontstekingsdozen (22) dat er geen storingsvrij vlambeeld van de ontste-
kingsbranders is.
$
De controlelampjes zijn belangrijk voor een storingsvrije werking van het ontstekings-
systeem. Defecte lampjes moeten daarom onmiddellijk worden vervangen!
D 8