INSPECTIES VÓÓR HET RIJDEN
R R E E M M V V L L O O E E I I S S T T O O F F P P E E I I L L V V O O O O R R R R E E M M
1. Zet de motorfiets helemaal rechtop. Plaats het stuur zo dat het
vloeistofreservoir horizontaal staat.
2. Bekijk het vloeistofpeil door het peilglas
helder zijn. Vervang troebele of vervuilde vloeistof.
3. Het vloeistofpeil moet boven de minimumindicatormarkering
w
in het peilglas staan.
76
q
. De vloeistof moet
4. Als het vloeistofpeil laag is, controleer dan de remblokken
zoals beschreven op pagina 137. Als de remblokken niet
verder versleten zijn dan de onderhoudslimiet, controleer het
remsysteem dan op lekkage. Controleer op tekenen van
remvloeistoflekkage rond slangen, fittingen, reservoir en
remklauwen.
5. Vul remvloeistof bij wanneer nodig. Zie pagina 135.
V V O O O O R R R R E E M M H H E E N N D D E E L L
1. Trek de voorremhendel naar het stuur toe en houd hem vast.
De hendel moet vrij en soepel kunnen bewegen. De hendel
moet stevig aanvoelen en stevig blijven aanvoelen tot hij wordt
losgelaten.
2. Laat de hendel los. Hij moet snel naar zijn rustpositie
terugkeren wanneer hij wordt losgelaten.
3. Als de voorremhendel niet naar behoren werkt, dient u
onderhoud te plegen aan de remhendel voordat u gaat rijden.
A A C C H H T T E E R R R R E E M M P P E E D D A A A A L L
1. Druk naar beneden op het achterrempedaal. Het moet vrij en
soepel kunnen bewegen. Het pedaal moet stevig aanvoelen en
stevig blijven aanvoelen tot het wordt losgelaten.
2. Laat het pedaal los. Hij moet snel naar zijn rustpositie
terugkeren wanneer hij wordt losgelaten.
3. Indien het achterrempedaal niet werkt zoals aangegeven of een
te grote vrije slag heeft alvorens de rem in werking komt, dient
u de remmen te onderhouden alvorens te gaan rijden.