ONDERHOUD
6. Sluit de kofferbakbedrading weer aan op de hoofdbedrading.
7. Plaats de kofferbak weer terug.
L L A A M M P P E E N N
C C O O N N T T R R O O L L E E B B U U N N D D E E L L R R I I C C H H T T I I N N G G K K O O P P L L A A M M P P
Bij dimlicht moet de bovenkant van de lichtbundel
lager zijn dan het midden van de gloeilamp van de koplamp en
recht vooruit gecentreerd zijn op 10 m (32 ft 10 in).
1. Controleer of de bandenspanning volgens de specificatie is.
Raadpleeg het hoofdstuk Bandenspanning voor meer
informatie.
2. Controleer of de rijhoogte (voorspanning) van de achtervering
overeenkomt met de specificatie. Raadpleeg het hoofdstuk
Voorspanning achterschokdemper (rijhoogte) inspectie voor
details.
3. Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond met de
koplamp 10 m (32 ft 10 in) van een wand.
4. Zet de motorfiets helemaal rechtop, met de rijder en passagier
(indien van toepassing) er op.
5. Start de motor en zet de koplamp op dimlicht. Bekijk de
lichtbundel van de koplamp op de wand.
6. Maak de nodige afstellingen voor het richten van de koplamp.
152
q
10 cm (4 in)
NUMMER
A A F F S S T T E E L L L L I I N N G G U U I I T T L L I I J J N N I I N N G G K K O O P P L L A A M M P P
De stelschroeven voor de koplamp
koplampbehuizing.
BESCHRIJVING
w
10 cm (4 in) tot bovenrand van bundel
q
Meetafstand = 10,0 m (32 ft 10 in)
e
Midden bundelrichting koplamp
q
bevinden zich in de