SQ 05.2 – SQ 14.2/SQR 05.2 – SQR 14.2
1.3
Toepassing in omgeving Ex-zone 22 (optie)
1.4
Waarschuwingen/aanwijzingen
Andere toepassingen zijn uitsluitend met uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming
van de fabrikant toegestaan.
De volgende toepassingen zijn bijvoorbeeld niet toegestaan:
Vloertransportmiddelen volgens EN ISO 3691
Hijs- en hefmateriaal volgens EN 14502
Personenliften volgens DIN 15306 en 15309
Goederenliften volgens EN 81-1/A1
Roltrappen
Onderaardse inbouw
Langdurige onderdompeling in water (beschermingsklasse in acht nemen)
Explosiegevaarlijke omgevingen, met uitzondering van zone 22
De fabrikant is niet aansprakelijk voor schaden, die voortvloeien uit ondeskundig
gebruik van de aandrijvingen en/of gebruik voor andere doeleinden dan waarvoor
de aandrijvingen bestemd zijn.
Tot een juist gebruik van het product behoort ook het inachtnemen van deze
bedieningsinstructies.
Aandrijvingen uit de aangegeven serie zijn conform de ATEX-richtlijn 94/9/EG in
principe ook geschikt voor toepassing in omgevingen waar gevaar voor stofexplosies
(Ex-zone 22) bestaat.
De aandrijvingen zijn overeenkomstig de beschermingsklasse IP68 uitgevoerd en
voldoen aan de bepalingen van de norm EN 50281-1-1:1998 alinea 6 - Elektrische
toestellen voor gebruik in de aanwezigheid van brandbaar stof, eisen aan elektrische
toestellen uit categorie 3 - beschermd door omhulsels.
Om aan alle eisen van de norm EN 50281-1-1: 1998 te voldoen is het beslist
noodzakelijk om de hieronder vermelde punten in acht te nemen:
Volgens de ATEX-richtlijn 94/9/EG moeten de aandrijvingen van een extra
aanduiding zijn voorzien – II3D IP6X T150°C.
De maximale oppervlaktetemperatuur van de aandrijvingen, uitgaande van een
omgevingstemperatuur van +40°C volgens de richtlijn EN 50281-1-1 alinea
10.4, bedraagt +150°C. Met een verhoogde stoflaag op de toestellen is, conform
alinea 10.4, bij het vaststellen van de max. oppervlaktetemperatuur geen reke-
ning gehouden.
De juiste aansluiting van de thermoknoppen of de PTC-weerstanden alsmede
het in acht nemen van de bedrijfsmodus en de technische gegevens zijn voor-
waarden voor het aanhouden van de maximale oppervlaktetemperaturen van
de aandrijvingen.
De aansluitstekker mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aangesloten of
verwijderd worden.
De gebruikte kabelwartels moeten eveneens aan de eisen van de categorie
II3D en ten minste aan beschermingsklasse IP68 voldoen.
De aandrijvingen moeten via een externe aardkabel (toebehoren) op de aarding
worden aangesloten of deel uitmaken van een geaard leidingsysteem.
De in de norm EN 50281-1-1 genoemde eisen moeten in omgevingen waar
gevaar voor stofexplosies bestaat te allen tijde in acht genomen worden. De
plicht zorgvuldig met de voorschriften om te gaan alsmede de inzet van gekwa-
lificeerd personeel is bij inbedrijfname, service en onderhoud voorwaarde voor
veilig gebruik van de aandrijvingen.
De hieronder weergegeven aanwijzingen met betrekking tot de veiligheid zijn bedoeld
om de aandacht te vestigen op de in deze bedieningsinstructies opgenomen
veiligheidsprocedures en -aanwijzingen. Elk van deze aanwijzingen wordt aangeduid
Veiligheidsinstructies
5