5.5 Signaalkabels
•
Gebruik afgeschermde kabels met een aderdoorsnede van
2
min. 0,5 mm
en max. 1,5 mm
laar, digitale ingangen, setpoint en sensorsignalen.
•
De kabelafscherming dient aan beide uiteinden van de kabel
met de behuizing verbonden te worden. De afscherming moet
zo dicht mogelijk bij de klemmen zitten. Zie afb. 11.
Afb. 11 Gestripte kabel met afscherming en draadaansluiting
•
De schroeven voor de frameaansluitingen moeten altijd vast-
gedraaid worden, ongeacht of er al dan niet een kabel aange-
bracht is.
•
De aansluitdraden in de klemmenkast van de motor moeten zo
kort mogelijk zijn.
5.6 Busverbindingskabel
5.6.1 Nieuwe installaties
Als buskabel dient een afgeschermde 3-aderige kabel met een
aderdoorsnede van min. 0,5 mm
toegepast.
•
Als de motor is aangesloten op een unit met een kabelklem
die identiek is aan degene die op de motor is gebruikt, sluit
dan de afscherming aan op deze kabelklem.
•
Als de unit geen kabelklem heeft zoals weergegeven in
afb. 12, sluit dan dit uiteinde van de afscherming niet aan.
A
1
2
Y
3
B
Afb. 12 Aansluiting met een afgeschermde 3-aderige kabel
5.6.2 Een bestaande motor vervangen
•
Als er een 2-aderige afgeschermde kabel is gebruikt in de
bestaande installatie, sluit deze dan aan zoals getoond in
afb. 13.
A
1
Y
2
B
Afb. 13 Aansluiting met een afgeschermde 2-aderige kabel
•
Als er een afgeschermde 3-aderige kabel is gebruikt in de
bestaande installatie, volg dan de instructies uit paragraaf
5.6.1 Nieuwe installaties.
2
voor externe aan/uit-schake-
2
2
en max. 1,5 mm
te worden
Motor
A
1
2
Y
3
B
Motor
A
1
Y
2
B
6. Bedrijfscondities
6.1 Maximaal aantal in- en uitschakelingen
Het aantal in- en uitschakelingen via de voeding mag niet meer
dan vier per uur bedragen.
Wanneer de pomp via de voeding wordt ingeschakeld, dan zal
deze na ca. 5 seconden starten.
Als een hoger aantal in- en uitschakelingen gewenst is, dient
hiervoor de externe aan/uit-ingang te worden gebruikt.
Wanneer de pomp via een externe aan/uit-schakelaar wordt inge-
schakeld, zal deze meteen starten.
6.2 Afwisselend bedrijf van dubbelpompen
Bij dubbelpompen dienen de bedrijfs- en reservepomp regelmatig
te worden afgewisseld, bijvoorbeeld eenmaal per week, voor een
gelijkmatige verdeling van het aantal bedrijfsuren over beide
pompen. Standaard wisselen de pompen automatisch.
Zie paragraaf 11.1 Multipomp instelling.
Als dubbelpompen worden gebruikt voor het verpompen van
warm huishoudelijk water, moeten de bedrijfs- en reservepomp
regelmatig worden afgewisseld, bijvoorbeeld eenmaal per dag,
om blokkering van de reservepomp ten gevolge van bezinkselen
(zoals kalkafzettingen) te vermijden. Standaard wisselen de pom-
pen automatisch. Zie paragraaf 11.1 Multipomp instelling.
6.3 Omgevingstemperatuur
6.3.1 Omgevingstemperatuur tijdens opslag en transport
-30 tot +60 °C.
6.3.2 Omgevingstemperatuur tijdens bedrijf
-20 tot +50 °C.
De motor kan werken met het nominale uitgangsvermogen (P2)
bij 50 °C, maar continu bedrijf bij hogere temperaturen zal de ver-
wachte levensduur verminderen. Als de motor moet werken bij
een omgevingstemperatuur tussen 50 en 60 °C, dan moet een
grotere motor worden gekozen. Neem contact op met Grundfos
voor meer informatie.
15