7.6 Leidingwerk
7.6.1 Leidingen
Zorg bij het installeren van de leidingen ervoor dat het pomphuis
niet door het leidingwerk onder spanning komt te staan.
De zuig- en afvoerleidingen moeten een toereikende maat heb-
ben, rekening houdend met de inlaatdruk van de pomp.
Installeer de leidingen zodanig dat luchtinsluiting wordt verme-
den, vooral aan de zuigzijde van de pomp.
Afb. 16 Leidingen
Plaats afsluiters aan beide kanten van de pomp om te voorkomen
dat het systeem leegloopt als de pomp verplaatst moet worden
voor reiniging, reparatie of vervanging.
Zorg dat de leidingen zo dicht mogelijk bij de pomp voldoende
worden ondersteund, zowel aan de zuig- als aan de afvoerzijde.
De tegenflenzen moeten dicht bij de flenzen geplaatst worden
zonder getordeerd te worden, aangezien dit schade aan de pomp
zal veroorzaken.
Afb. 17 Bevestiging aan leidingen
7.6.2 Directe aansluiting op het leidingwerk
Pompen voorzien van motoren tot en met afmeting 132 zijn te
gebruiken voor direkte montage mits het leidingwerk correct
wordt ondersteunt.
Afb. 18 Directe aansluiting op het leidingwerk
174
Bij dit type aansluiting is het gebruik van compensatoren niet
mogelijk. Hang de leidingen op aan passende leidinghangers om
geluidloze werking te garanderen.
7.6.3 Omloopleiding
Waarschuwing
De pomp mag niet tegen een gesloten afsluiter
pompen, omdat dit zorgt voor een verhoging van
de temperatuur en aanmaak van stoom in de
pomp waardoor de pomp beschadigd raakt.
Als het gevaar bestaat dat de pomp tegen een gesloten afsluiter
pompt, moet een minimale vloeistofstroom door de pomp kunnen
stromen door toepassing van een omloopleiding in de perslei-
ding. De minimale volumestroom moet minimaal 10 % van de
maximale volumestroom bedragen. De volumestroom en de
opvoerhoogte staan aangegeven op het typeplaatje.
7.7 Trillingsdemping
7.7.1 Vermindering van lawaai en trillingen
Overweeg trillingsdemping van de pomp, voor optimale werking
en zo min mogelijk lawaai en trillingen. Dit dient u altijd te over-
wegen voor pompen met motoren van 11 kW en meer, maar voor
motoren van 90 kW en meer zou trillingsdemping als verplicht
beschouwd moeten worden. Kleinere motoren kunnen echter ook
ongewenst geluid en trillingen veroorzaken.
Lawaai en trillingen ontstaan door de omwentelingen van de
motor en pomp en door de stroming inleidingen en hulpstukken.
De invloed op de omgeving is subjectief en hangt af van juiste
installatie en de toestand van het resterende systeem.
Vermindering van lawaai en trillingen wordt het beste bereikt door
middel van een betonnen ondergrond, trillingsdempers en lei-
dingcompensatoren.
Leidingcom-
pensator
Trillingsdemper
Afb. 19 NB, NBE pompen met leidingcompensatoren en
trillingsdempers
7.7.2 Trillingsdempers
Om te voorkomen dat trillingen op gebouwen worden overgedra-
gen, raden we aan om de pompfundering te isoleren van het
gebouw door middel van trillingsdempers.
Voor de keuze van de juiste trillingsdemper zijn de volgende
gegevens nodig:
•
krachten die door de demper worden overgebracht
•
motorsnelheid, rekening houdend met toerentalregeling
(indien aanwezig)
•
vereiste demping in % (gesuggereerde waarde 70 %).
De keuze van de trillingsdemper verschilt van installatie tot instal-
latie. Een verkeerde demper kan in sommige gevallen de trillin-
gen vergroten. Trillingsdempers dienen daarom op maat te wor-
den geleverd door de leverancier van de trillingsdempers.
Als u de pomp op een fundering met trillingsdempers installeert,
plaats dan altijd expansiekoppelingen op de pompflenzen. Dit is
belangrijk om te voorkomen dat de pomp in de flenzen 'hangt'.