34
8.
Onderdraad door de sleuf (8) leiden.
9.
Onderdraad onder de draadspanningsveer (7) tot aan de
sleuf (6) leiden.
10. Onderdraad door sleuf (6) 100 mm tot 150 mm eruit trekken.
11. Afdekking terugplaatsen.
12. Bovendraad vasthouden en het handwiel draaien tot de
draadgever het bovenste dode punt bereikt en de bovendraad
met de onderdraad is verweven.
13. Bovendraad en onderdraad op lengte trekken.
14. Bovendraad en onderdraad inkorten tot 70 mm.
15. Schakel de machine in.
Belangrijk
Bij naaibegin beide draden vasthouden.
4.7
Draadspanning
De bovendraadspanning is samen met de onderdraadspanning
van invloed op de draadverstrengeling. Een te sterke draadspan-
ning kan bij het naaien van dun materiaal ongewenste plooien en
draadbreuk tot gevolg hebben.
Juiste instelling
Bij eenzelfde spanning van de boven- en onderdraad zal de
draadverstrengeling zich in het midden van het materiaal
bevinden.
De bovendraadspanning dient zo ingesteld te worden dat het
gewenste resultaat met een zo laag mogelijke spanning wordt
gerealiseerd.
Bedieningshandleiding 967 - 03.0 - 06/2018
Bediening