QAS 325 Volvo
5
Opbergen van de generator
5.1 Opbergen
– Berg de generator op in een droge, vorstvrije en goed geventileerde
ruimte.
– Laat de motor regelmatig warmdraaien, bijv. éénmaal per week.
Indien dit niet mogelijk is, moeten er extra voorzorgen getroffen
worden:
– Raadpleeg de handleiding van de motor.
– Verwijder de batterij. Bewaar ze op een droge, vorstvrije plaats.
Houd de batterij proper en zorg ervoor dat de klemmen met een
weinig vaseline bedekt zijn. Herlaad de batterij regelmatig.
– Reinig de generator en bescherm alle elektrische onderdelen
tegen het binnendringen van vocht.
– Plaats zakjes met silicagel, VCI-papier (Volatile Corrosion
Inhibitor of vluchtige corrosievertrager) of een andere siccatief
binnenin de generator en sluit de deuren.
– Bevestig met kleefband vellen VCI-papier op de carrosserie om
alle openingen af te sluiten.
– Omhul de generator, met uitzondering van de bodem, met een
plastieken zak.
5.2 Opnieuw gebruiksklaar maken na een
opberging
Vooraleer de generator opnieuw in gebruik te nemen, de
omhulling, het VCI-papier en de zakjes met silicagel verwijderen
en de generator aan een grondige controle onderwerpen (overloop
de controlelijst "Vóór het starten" op
– Raadpleeg de handleiding van de motor.
– Controleer of de isolatieweerstand van de generator 5 M
overschrijdt.
– Vervang het brandstoffilter en vul de brandstoftank. Ontlucht het
brandstofsysteem.
– Installeer de batterij opnieuw en sluit ze aan, indien nodig na ze
opnieuw opgeladen te hebben.
– Laat de generator proefdraaien.
52
).
pagina 45
Ω
6
Controles en opsporen en
verhelpen van storingen
Laat
de
generator
aangesloten
vermogenkabels.
elektrische connector aan zonder voorafgaande
spanningscontrole.
Wanneer er een storing optreedt, noteer dan steeds
de ervaringen opgedaan voor, tijdens en na de
storing. Informatie m.b.t. de belasting (type, grootte,
arbeidsfactor enz.), de trillingen, de kleur van de
uitlaatgassen, de controle van de isolatie, de geuren,
de uitgangsspanning, de lekken en beschadigde
elementen, de omgevingstemperatuur, het dagelijks
en normaal onderhoud en de hoogte, kan waardevol
zijn om snel het probleem te lokaliseren. Noteer
eveneens alle informatie m.b.t. de vochtigheid en de
opstelling van de generator (bijv. dicht bij de zee).
6.1 Controle van voltmeter P4
– Plaats een voltmeter parallel met voltmeter P4 op het bedienings- en
controlepaneel.
– Controleer of de aflezing van beide voltmeters gelijk is.
– Leg de generator stil en schakel een klem af.
– Controleer of de interne weerstand van de voltmeter hoog is.
6.2 Controle van ampèremeters P1, P2 en
P3
– Meet onder belasting de uitgangsstroom d.m.v. een ampèretang.
– Vergelijk de gemeten stromen met de stromen afgelezen op de
overeenkomstige ampèremeters. Beide aflezingen dienen gelijk te
zijn.
nooit
proefdraaien
met
Raak
nooit
een
2954 2440 13