__ 4. Geef in hetzelfde venster de locatie op van de V1R3-voorkeurenbestanden.
Als u de standaardmethode gebruikt, gaat u naar stap 5. Als u de
installatiemethode met opslagmedium gebruikt, gaat u naar 6.
__ 5. In het veld voor de brondirectory wordt de standaardlocatie van de
V1R3-voorkeurenbestanden aangegeven. Vervang eventueel dit pad door de
locatie van uw oude voorkeurenbestanden. Klik op Volgende om verder te
gaan met de installatie. Ga verder bij stap 7.
__ 6. Geef de stationsletter en de subdirectory met de voorkeurenbestanden op.
Het standaardpad is [station:]\nstation\. Vervang eventueel dit pad door
de locatie van uw oude voorkeurenbestanden. Klik op Volgende om verder
te gaan met de installatie.
__ 7. De installatie wordt voltooid en uw V1R3-voorkeurenbestanden worden
gemigreerd. U moet nu de al aanwezige Network Stations aanpassen aan de
nieuwe IBM Network Station Manager V2R1-software. Zie hiervoor
"Clientmigratie" op pagina 61.
Migratie van twee servers
Als u meer dan één Windows NT Server in uw netwerk hebt, kunt u in een keer alle
voorkeurenbestanden van gebruikers van V1R3 naar V2R1 migreren en al uw
V1R3-software bijwerken. De huidige Network Station-gebruikers kunnen blijven
werken vanaf de oude server totdat u de nieuwe server helemaal hebt
geconfigureerd en getest. U moet een exemplaar van de V2R1-software op één
server installeren en de installatie testen.
U voert als volgt een migratie van de voorkeurenbestanden voor twee servers uit:
__ 1. Installeer Windows NT Server 4.0 of Windows NT Server 4.0, Terminal
Server Edition op de nieuwe server en controleer of aan alle
systeemvereisten is voldaan. Een overzicht van de vereisten voor de
Windows NT-server vindt u in "IBM Network Station Manager installeren
onder Windows NT" op pagina 13.
__ 2. Breng op de nieuwe server een netwerkverbinding tot stand met de oude
server.
__ a. Dubbelklik op het pictogram Netwerkomgeving op het bureaublad
van uw Windows NT-server.
__ b. Selecteer Netwerkverbinding maken.
__ c. Geef een ongebruikte stationsletter voor het toegewezen station op.
__ d. Geef de directory voor het toegewezen station op (bijvoorbeeld
\\V1R3server\C$).
__ e. Kies OK.
Opmerkingen:
1) Mogelijk moet u een gebruikersnaam en wachtwoord opgeven als
u een netwerkverbinding met de oude server tot stand wilt
brengen.
2) Als u geen netwerkverbinding met de oude server tot stand kunt
brengen, raadpleegt u "Migratie tijdens de installatie" op pagina 56
voor instructies voor het bijwerken van de software met behulp
van een opslagmedium.
__ 3. Repliceer de gebruikers op uw oude V1R3-server naar uw nieuwe
V2R1-server. Ga als volgt te werk:
Hoofdstuk 4. Migreren naar de nieuwe release van IBM Network Station Manager
57