Inbedrijfstelling
Bevestig de veiligheidsvraag alleen als het sys-
teemschema daadwerkelijk moet worden ge-
wijzigd!
Veiligheidsvraag:
Î Druk op knop 3 om de veiligheidsvraag te beves-
tigen.
5. Maximumtemperatuur boiler
Î Stel de gewenste maximumtemperatuur van de
boiler in.
S MX / S1MX / S2MX
Maximumtemperatuur boiler
Instelbereik: 4 ... 95 °C [40 ... 200 °F]
ANL 10: 4 ... 90 °C [40 ... 190 °F]
Fabrieksinstelling: 60 °C [140 °F]
Aanwijzing
De regelaar is voorzien van een niet-instel-
bare nooduitschakelfunctie die het systeem
deactiveert, zodra de boiler een temperatuur
van 95 °C [200 °F] bereikt.
6.
pompaansturing
Î Stel het soort pompaansturing in.
pUM1 / pUM2
Pompaansturing
Keuze: OnOF, PULS, PSOL, PHEI
Fabrieksinstelling: PSOL
Er kan tussen de volgende soorten worden gekozen:
instelling standaardpomp zonder toerentalregeling
• OnOF (pomp aan / pomp uit)
instelling standaardpomp met toerentalregeling
• PULS (impulspakketbesturing door het halfgeleider-
relais)
instelling HE-pomp
• PSOL (PWM-profiel voor een HE-zonnepomp)
• PHEI (PWM-profiel voor een HE-verwarmings-
pomp)
Inbedrijfstelling
7. Minimumtoerental
Î Stel het minimumtoerental voor de betreffende
pomp in.
nMN, n1MN, n2MN
Minimumtoerental
Instelbereik: (10) 30 ... 100 %
Fabrieksinstelling: 30 %
Aanwijzing
Bij gebruik van niet-toerentalgeregelde ver-
bruikers, bv. kleppen, moet het toerental wor-
den ingesteld op 100 %.
8. Maximumtoerental
Î Stel het maximumtoerental voor de betreffende
pomp in.
nMX, n1MX, n2MX
Maximumtoerental
Instelbereik: (10) 30 ... 100 %
Fabrieksinstelling: 100 %
Aanwijzing
Bij gebruik van niet-toerentalgeregelde ver-
bruikers, bv. kleppen, moet het toerental wor-
den ingesteld op 100 %.
51