8.12.2
Automatisch detecteren van opties en accessoires
8.12.3
Terug naar de fabrieksinstellingen
9
Parameters
9.1
Parameterlijst
9.1.1
>
Installateur > Systeeminstallatie > Warmtepomp
Tab.30
> Algemeen
Parameters
Oververh. afvoer
AP016
Onm. capaciteit bron
AP063
Toestelpomp functie
AP102
7811619 - v05 - 16102023
2. Selecteer
3. Selecteer Menu 'Geavanceerd' > Configuratiecode instellen > EHC–
12.
4. Stel de parameters CN1 en CN2 in. De waarden zijn te vinden op de
typeplaat van de binnenunit.
5. Selecteer Bevestigen om de instellingen op te slaan.
Gebruik deze functie na het vervangen van een stroomcircuitkaart van een
warmtepomp om alle apparaten te detecteren die zijn aangesloten op de
L–BUS communicatiebus
Om apparaten te detecteren die zijn aangesloten op de L–BUS
communicatiebus:
1. Druk op de toets
2. Selecteer
3. Selecteer Menu 'Geavanceerd' > Automatische detectie.
4. Selecteer Bevestigen om de automatische detectie uit te voeren.
Om de fabrieksinstellingen te herstellen voor de warmtepomp:
1. Druk op de toets
2. Selecteer
3. Selecteer Menu 'Geavanceerd' > Fabrieksinstellingen resetten.
4. Selecteer Bevestigen om de fabrieksinstellingen te herstellen.
De parameters van het toestel zijn direct zichtbaar op het
bedieningspaneel. De volgende hoofdstukken bevatten aanvullende
informatie over enkele van deze parameters en hun standaardwaarden
(fabrieksinstellingen).
In het submenu Warmtepomp vindt u alle parameters die betrekking
hebben op het gedrag van de warmtepomp.
Beschrijving van de parameters
Oververhitting van afvoer
Uit
Aan
De onmiddellijke capaciteit van de bron
Instelbaar van 20 °C tot 75 °C
Toestelpompfunctie groep of systeem pomp
OFF:Nee
ON:Ja
Installateur.
Zie ook
CN1 en CN2 parameters, pagina 40
.
Installateur.
.
Installateur.
9 Parameters
Fabrieksinstelling
EHC–12
Aan
Bijverwarmingsketel:
75 °C
Ja
51