3
Selecteer het AF-gebied.
Gebruik het frame dat op de monitor
verschijnt voor het wijzigen van de
positie en de grootte van het
AF-gebied.
Beschikbare bewerkingen
ABCD
Wijzigt de positie van het AF-gebied.
R
Vergroot/verkleint de grootte van het AF-gebied
(als g geselecteerd is).
M
Zet het AF-gebied terug naar het midden.
4
Druk op E.
Het AF-gebied wordt ingesteld.
Let op
• Als f geselecteerd wordt, dan werkt het gebruik van
de scherpstelvergrendeling (compositie-afstelling terwijl
de ontspanknop half ingedrukt is) niet.
Memo
• U kunt ook een autofocusstand voor Live weergave kiezen
bij [Contrast-AF] van [Live weergave] in het menu A3
of [Contrast-AF] in het bedieningspaneel.
• Wanneer [Scherpe contouren] van [Live weergave] in het menu
A3 of [Scherpe contouren] in het bedieningspaneel is
ingeschakeld, dan wordt de contour van het scherp gestelde
onderwerp benadrukt en is het gemakkelijker om de scherpstelling
te controleren.
(w
p.R23)
Belichtingsvoorkeur
OK
OK
1
(w
p.R23)
De lichtmetingsstand selecteren
Draai aan de
lichtmetingskiezer.
De ingestelde lichtmetingsstand wordt
weergegeven op het statusscherm,
het scherm van de Live weergave
en in de zoeker.
Meet de helderheid in meerdere verschillende
zones van de sensor.
A Meervlaks
Op locaties met tegenlicht wordt in deze stand
de belichting automatisch aangepast.
Meet de helderheid met een nadruk op
het midden van de sensor.
B Centraal
De gevoeligheid wordt groter in het midden
en ook in omstandigheden met tegenlicht
wordt geen automatische afstelling uitgevoerd.
Meet de helderheid alleen in een beperkt
C Spot
gebied in het midden van de sensor.
Bruikbaar wanneer het onderwerp klein is.
Memo
• U kunt het meetpunt en het AF-punt aan elkaar koppelen
bij [5. Kopp. AE en AF-punt] in het menu E1.
Timer van de belichtingsmeting
Stel de tijd voor belichtingsmeting in bij [3. Bedrijftijd lichtmtr]
in het menu E1.
(w
p.R47)
3
(w
p.R47)
51