Veiligheidsbepalingen bij het transport
De gebruikte laadperrons moeten een voldoende draagvermogen bezitten, om het gewicht van de graafma-
chine te kunnen opnemen. Zij moeten veilig op het transportvoertuig worden geplaatst en bevestigd.
Het laadvlak aan de achterzijde van het transportvoertuig met voldoende grote steunen ondersteunen.
De laadperrons moeten breder zijn dan de rupsband van de graafmachine en zijdelings zijn voorzien van
dwarsverbindingen.
Het transportvoertuig moet voor de last van de graafmachine zijn uitgevoerd.
Het linker en rechter laadperron zodanig plaatsen, dat de middenlijn van het transportvoertuig op de midden-
lijn van de te laden graafmachine komt te liggen.
Het oprijden van de graafmachine op het transportvoertuig zonder oprit met gebruikmaking van de boom is
verboden.
De parkeerrem van het transportvoertuig aantrekken en alle wielen van het transportvoertuig aan voor- en
achterzijde met wiggen borgen.
De graafmachine moet met wiggen resp. kettingen of geschikte spanriemen op het transportvoertuig tegen
wegglijden worden geborgd. De wiggen moeten met geschikte materialen aan de rupsbanden van de graaf-
machine en aan het transportvoertuig worden geborgd. De bestuurder van het transportvoertuig is verant-
woordelijk voor de veilige bevestiging van de graafmachine op het voertuig.
Voor het op- en afrijden van het transportvoertuig moet een begeleider worden ingedeeld. Deze begeleider
is verantwoordelijk voor het veilig laden en lossen. De graafmachine mag hierbij alleen op de tekens van de
begeleider worden verplaatst; de bestuurder en begeleider moeten constant oogcontact hebben. Indien het
oogcontact verloren gaat, moet de bestuurder de graafmachine onmiddellijk stoppen.
Tijdens het rijden met geladen graafmachine moet altijd een afstand van 1,0 m tot bovenleidingen worden
aangehouden. Het geldende verkeersreglement moet worden opgevolgd.
30
Bergen, laden en transport
W9232-8244-2
03/2019