7.
Selecteer de categorie en de naam van het substraat dat u laadt.
OPMERKING:
In het geval van een transfersubstraat toont de RIP de transferpapiercombinatie en de textielsubstraat
(d.w.z. de naam van het transferpapier + de naam van de stof). Controleer of de naam van het substraat op
het voorpaneel overeenkomt met het eerste deel van de naam van het substraat in de RIP (de naam van
het transferpapier).
TIP:
Paper (up to 75gsm) om de toegepaste vacuümdruk tijdens het laden te minimaliseren; wanneer u zeer
dikke substraten laadt, moet u het substraattype altijd instellen als Generic High Weight Paper (higher than
110gsm) (in de categorie transferpapier) om de vacuümdruk te maximaliseren. Na het laden en voor het
afdrukken, gaat u naar het front panel en stelt u het correcte type in voor het substraat dat u laadt: druk op
, dan Substrate (Substraat) > Change loaded substrate (Geplaatst substraat wijzigen).
8.
Nadat het laadaccessoire door de printer is gegaan, kan het met de hand worden weggehaald.
9.
De printer controleert niet op scheeftrekken wanneer een poreus of een dun substraat is geladen met de
optie laadaccessoire geselecteerd. Volg de instructies in
plaatsen op pagina 69
10.
De printer kalibreert de substraatdoorvoer.
OPMERKING:
Ondersteund handmatig laden
In de volgende gevallen moet de ondersteunde laadprocedure handmatig gebeuren:
Het substraat is ongewoon dun of dik.
●
Het substraat heeft gerafelde randen.
●
62
Hoofdstuk 3 Het substraat hanteren en substraatproblemen oplossen
U moet dezelfde substraatnaam selecteren die u gebruikt in de RIP-software.
Wanneer u heel dun papier laadt, moet u het substraattype altijd instellen als Generic Low Weight
om scheeftrekken te minimaliseren.
U wordt aangeraden om de opwikkelspoel te gebruiken; Dit is echter niet verplicht.
Een rol op de Take-up Reel van de HP Stitch S300
NLWW