Sommige modellen kunnen een andere plot hebben, maar als de printkoppen niet goed zijn uitgelijnd of als u er
twijfels over hebt, omdat er bijvoorbeeld een substraatbotsing heeft plaatsgevonden, dan lijnt u de printkoppen
uit. Zie
De printkoppen uitlijnen op pagina
3. Controleplot substraatdoorvoer
Om de kwaliteit van de afdruk precies af te stellen, kan het nodig zijn om de snelheid waarmee het substraat
wordt doorgevoerd aan te passen. De substraatdoorvoer bepaalt het plaatsen van de stippen op het substraat.
Wanneer het substraat niet op de juiste wijze wordt doorgevoerd, verschijnen er lichte of donkere strepen op de
afgedrukte afbeelding en kan de korrel in de afdruk toenemen.
U kunt de substraatdoorvoer wijzigen vanaf het voorpaneel met de parameter Substraatdoorvoer in de
substraatvoorinstellingen.
Zo drukt u het statusschema voor de substraatdoorvoer af:
1.
Gebruik hetzelfde substraattype als bij de detectie van het probleem.
2.
Controleer of het gekozen substraattype overeenkomt met het substraattype dat in de printer is geladen.
3.
Ga naar het front panel en druk op
(Controleplot substraatdoorvoer).
Het statusschema voor de substraatdoorvoer bestaat uit meerdere kolommen met onder elke kolom een cijfer.
Zoek het nummer van de lichtste kolom in de parameter Substraatdoorvoer voor de huidige
substraatvoorinstelling. De in dit voorbeeld gekozen waarde is "−6".
OPMERKING:
substraatdoorvoerafwijking te compenseren; u kunt de doorvoer van het substraat hiermee handmatig
kalibreren als de substraatdoorvoersensor niet in staat is om het substraat goed te volgen. Om de correctie die in
de plot wordt weergegeven toe te passen, moet u de substraatdoorvoersensor uitschakelen.
OPMERKING:
een afdrukkwaliteitsprobleem, vooral met afdrukmodi van meer dan vier doorgangen.
Substraatdoorvoer tijdens het afdrukken aanpassen
Als u afdrukmodi met minder dan vier doorgangen gebruikt, kunt u de substraatdoorvoer tijdens het printen fijn
regelen: druk op
aanpassen). Selecteer een wijzigingswaarde van −10 mm/m tot +10 mm/m (of mils/inch). Voor het corrigeren
van lichte strepen verlaagt u de waarde. Verhoog de waarde om voor donkere strepen te corrigeren.
Wanneer u printmodi met vier of meer passages gebruikt, veroorzaakt een verkeerde doorvoerafstelling geen
strepen maar korreligheid. Dit is moeilijker visueel vast te stellen. Daarom raden wij u in dit geval aan alleen het
wijzigingsschema te gebruiken.
Als u de doorvoerfactor tijdens het afdrukken wijzigt en op Save changes (Wijzigingen opslaan) drukt, wordt deze
factor opgeslagen voor het gebruikte substraat en de printmodus en zal het dus voor elke afdruk met deze
instellingen worden gebruikt. Als u de instellingen niet opslaat, wordt het alleen op de huidige afdruktaak
toegepast.
NLWW
Deze plot maakt geen gebruik van de substraatdoorvoersensor om voor een
Kleine substraatdoorvoerproblemen (± 2 rond de waarde 0) zullen waarschijnlijk niet resulteren in
, dan Adjustments (Aanpassingen) > Adjust substrate advance (Substraatdoorvoer
138.
, dan Test plots (Testplots) > Substrate advance check plot
Afdrukkwaliteit verbeteren 111