A
Druk op [Voorblad/tussenblad].
B
Druk op [Voorblad] of [Voor/achter-
blad].
C
Kies [Kopie] of [Blanco] voor het
voorblad.
D
Kies de lade die het papier bevat
waarop u de originelen wilt ko-
piëren en druk vervolgens op
[OK].
E
Plaats de originelen in de ADF en
druk vervolgens op de toets
{Start}.
Tussenbladen
U gebruikt deze functie om bepaalde
pagina's van uw origineel op tussen-
bladen te kopiëren.
Voorbereiding
Voordat u deze functie kiest, moet
u de lade voor tussenvellen instel-
len. Zie Bedieningshandleiding Stan-
daardinstellingen.
Opmerking
❒ Laad tussenvellen van hetzelfde
formaat en met dezelfde afdruk-
stand als het kopieerpapier.
❒ U kunt het kopieerpapier niet in de
handinvoer plaatsen.
❒ U kunt maximaal 20 paginanum-
mers specificeren.
A
Druk op [Voorblad/tussenblad].
B
Druk op [Tuss.blad/hfdstk].
C
Druk op de toets om het hoofd-
stuknummer te selecteren.
D
Geef met de cijfertoetsen het pa-
ginanummer op van het origineel
dat u op een tussenblad wilt ko-
piëren en druk vervolgens op de
toets {#}.
E
Als u een ander paginanummer
wilt opgeven, herhaalt u stap
D
en met
.
Opmerking
❒ Als u hoofdstukken 11 t/m 20
wilt selecteren, drukt u op de
toets [T11∼20].
F
Als het toewijzen van pagina's is
voltooid, drukt u op [OK].
G
Druk op [OK].
H
Kies de lade die het papier bevat
waarop u de originelen wilt ko-
piëren.
I
Plaats de originelen in de ADF en
druk vervolgens op de toets
{Start}.
Kopieerfuncties
2
C
tot
75