2.6
Veiligheidsaanwijzingen voor het gebruik
Normaal gebruik
BA DT15 nl - Editie 1.5 * dt15b210.fm
• Laat werkwijzen die de veiligheid kunnen beïnvloeden achterwege!
• Voordat u met de werkzaamheden begint moet u eerst op de werkplek vertrouwd raken
met de werkomgeving. Tot de werkomgeving horen bijv. obstakels op het werkterrein
en op straat. Controleer bovendien het draagvermogen van de ondergrond en of de
werkplek voldoende is afgeschermd van openbare wegen
• Tref maatregelen om ervoor te zorgen dat het voertuig alleen wordt gebruikt wanneer
het veilig is en goed functioneert!
Het voertuig enkel gebruiken als alle veiligheidsinrichtingen en inrichtingen die relevant
zijn voor de veiligheid, bijv. losmaakbare veiligheidsinrichtingen, geluidsdemping,
afzuiginrichtingen enz. aanwezig zijn en goed functioneren!
• Controleer het voertuig ten minste één keer per dag/ploeg op zichtbare beschadigingen
en gebreken! Opgetreden veranderingen (met inbegrip van gewijzigde prestaties)
onmiddellijk melden aan de verantwoordelijke instantie/persoon! Voertuig indien nodig
meteen stilzetten en beveiligen!
• Bij functiestoringen voertuig onmiddellijk stilzetten en beveiligen! Storingen onmiddellijk
laten verhelpen!
• Start en bedien het voertuig uitsluitend vanaf de bestuurdersstoel!
• Voer in- en uitschakelprocessen uit zoals beschreven in de handleiding en let op de
controlelampjes!
• Voor ingebruikneming (inschakelen / in werking stellen) van het voertuig/hulpstuk zich
ervan vergewissen dat niemand hierdoor in gevaar kan komen!
• Voordat met rijden wordt begonnen, ook na werkonderbrekingen, controleren, of alle
bedieningshendels werken!
• Voor het verplaatsen van het voertuig steeds het veilige onderbrengen/bevestiging van
de accessoires controleren!
• Bij het rijden op de openbare weg, plaatsen in het kader van bouwterreinen, de
geldende verkeerswettelijke voorschriften in achten en evt. het voertuig van te voren in
een onberispelijke toestand brengen!
• Bij slecht zicht resp. duisternis de werkomgeving van het voertuig goed verlichten!
• Is dit niet in voldoende mate mogelijk, werk stopzetten!
• Omdat het voertuig geen akoestische waarschuwing afgeeft direct stoppen resp. werk
onderbreken, als wordt vermoed dat iemand het werkgebied van het voertuig nadert!
• Het omhoog tillen, het laten zakken en het meenemen van personen is verboden!
• De aanbouw van een hoogwerker of werkplatform is verboden!
• Let bij passeren van onderdoorgangen, bruggen, tunnels, bovengrondse leidingen enz.
altijd op voldoende afstand!
• Houd altijd voldoende afstand tot randen van bouwputten en bermen!
• Bij werkzaamheden in gebouwen/gesloten ruimten met name letten op:
• Plafond-/doorrijhoogte
• Breedte van de ingangen en
• Maximale belasting van het dek/de bodem
• Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte: vergiftigingsgevaar!
• Werkwijzen die de stabiliteit van het voertuig negatief beïnvloeden zijn verboden.
• Bij werkzaamheden op hellingen zoveel mogelijk bergafwaarts rijden / werken.
Wanneer niet kan worden vermeden dat het voertuig in dwarsrichting rijdt, dient u
rekening te houden met de kantelgrens van het voertuig! Werkuitrustingen daarbij
steeds vlakbij de grond dragen! Dit geldt ook voor het bergafwaarts rijden! Tijdens het
rijden in dwarsrichting moet de lading zich altijd aan de kant van de berg bevinden.
Veiligheidsaanwijzingen
2-5