8.3.2
Instellen van de strooiplaatstanden
ZG- B BAG002.3 06.10
Afb. 56
De strooiplaatstand is afhankelijk van:
de werkbreedte en
de mestsoort.
Voor een exacte instelling van de afzonderlijke strooiplaatstanden
zonder gereedschap is elke strooischijf voorzien van twee
verschillende, unieke schalen (Afb. 56/1 en Afb. 56/2).
Bij de korte strooiplaat (Afb. 56/3) hoort de schaal (Afb. 56/1)
met de waarden 5 t/m 28 en bij de lange strooiplaat (Afb. 56/4)
hoort de schaal (Afb. 56/2) met de waarden 35 t/m 55.
Lees bij de korte strooiplaat (Afb. 56/3) de instelwaarde
aan de afleeszijde (Afb. 56/5) af.
Lees bij de lange strooiplaat (Afb. 56/4) de instelwaarde
aan de afleeszijde (Afb. 56/6) af.
Het zwenken van de strooiplaten naar een hogere getalswaarde
op de schaal (Afb. 56/1resp. Afb. 56/2) heeft een vergroting van
de werkbreedte tot gevolg.
De korte strooiplaat verdeelt de mestkorrels voornamelijk in het
midden van het strooibeeld, terwijl de lange strooiplaat met
name het buitenste gebied bestrooit.
Gebruik de strooitabel voor het instellen van de strooiplaten!
Stel de strooiplaten als volgt in:
1. Schakel de aftakas van de tractor uit.
2. Beveilig de tractor tegen het onbedoeld starten en wegrollen, zie
hiertoe het hoofdstuk "Tractor tegen onbedoeld starten en
wegrollen beveiligen", vanaf blz. 74.
3. Wacht tot eventueel roterende strooischijven volledig tot
stilstand zijn gekomen, voordat u de werkbreedte instelt.
Instellingen
89