Ultra
Montage-, installatie- en gebruikershandleiding
Max. opvoerhoogte
[m]
0
0,5
1
2
3
4
5
6
7
8
Tab. 6: Pompcapaciteiten [l/h] condensaatpomp – SI 30
6.5.2 Condensaatafvoer via condensaatpomp
Het water wordt met de condensaatpomp aan gezogen en via een aan drukzijde aan te sluiten slang (los meegeleverd) afge-
voerd. Afhankelijk van de bouwkundige omstandigheden kan het water in afvoerleidingen, bijv. met sifonaansluiting, worden
aangevoerd.
Bij een storing van de condensaatafvoer stijgt het waterpeil verder totdat de vlotterschakelaar een alarmcontact activeert.
Het contact kan door externe signaalinrichtingen worden geanalyseerd.
Het is raadzaam dat het koelen bij activering van het alarmcontact automatisch, bijv. door een bouwzijdige uitschakelvoor-
ziening, wordt beëindigd om overstroming van de condensaatbak te voorkomen.
Bouwzijdige condensaatafvoer met natuurlijk afschot
De verdere bouwzijdige condensaatafvoer moet met een natuurlijk afschot met voldoende diameter (min. 1/2") worden
uitgevoerd. Bij lange condensaatleidingen moet de diameter overeenkomstig worden vergroot.
Controleer of de condensaatleiding moet worden geïsoleerd om condensaatvorming aan de buitenkant langs de leiding
te voorkomen.
Een starre overgang naar de bouwzijdige condensaatgeleiding mag niet worden gebruikt omdat de opvoerhoogte van de
pomp daardoor zou verminderen. Wij adviseren een vrije overloop in een sifon.
Installatie, leidingaanleg van de condensaatpomp
De condensaatpomp heeft een aparte voeding 230 V/50 Hz nodig. Een aansluiting, bijv. via de ruimtethermostaat, wordt over
het algemeen afgeraden omdat na uitschakeling nog restcondensaat zou kunnen ontstaan. Voor de analyse van het alarm-
contact zijn aanvullende aders nodig.
Het volgende kabeltype moet worden gebruikt:
NYM-J, 1,5 mm²
26
Totale slanglengte (slangdiameter 6 mm)
2 m
5 m
19,2
18,0
18,0
16,8
16,0
15,5
14,3
12,4
10,0
10 m
20 m
16,8
15,3
15,0
14,0
14,4
13,2
13,2
11,8
11,5
10,0
9,3
8,3
8,1
7,1
7,2
6,2
5,4
4,2
4,5
4,0
30 m
14,3
13,8
12,6
11,0
9,5
7,5
6,8
5,4