132
Rijden en bediening
De koppeling niet onnodig laten slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remkringen.
Wanneer een remkring uitvalt, kan de
auto nog met de andere kring worden
afgeremd. De remvertraging wordt
echter alleen bereikt wanneer u het
rempedaal stevig bedient. Hiervoor is
aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal bedienen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp & 3 77.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem
een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 78.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.