De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de functie geacti‐
veerd is; de blauwe lamp 7 brandt
wanneer het grootlicht automatisch
wordt ingeschakeld.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.
Fout in adaptief rijlichtsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent,
gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Als dit niet moge‐
lijk is, zal de desbetreffende koplamp
automatisch worden uitgeschakeld.
Eén koplamp zal in ieder geval blijven
branden. U ziet een waarschuwing op
het Driver Information Centre.
Alarmknipperlichten
Bediening met knop ¨.
Verlichting
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzers
hendel
= rechter richtingaanwij‐
omhoog
zer
hendel
= linker richtingaanwij‐
omlaag
zer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel gaat de
richtingaanwijzer automatisch uit.
107