Ontwerpbeginselen
Om een efficiënte programmering te verkrijgen, dient een vaste volgorde te worden aangehouden,
namelijk:
1
Voorwaarde voor het bepalen van de gewenste regelfuncties en bijbehorende programmering
is een goed hydraulische schema!
2
Aan de hand van dit schema moet vastgesteld worden, wat hoe geregeld moet worden.
3
Op basis van de gewenste regelfuncties dienen de sensorposities te worden bepaald en in
het schema worden ingetekend.
4
In de volgende stap worden alle sensoren en "verbruikers" van de gewenste in- en
uitgangsnummers voorzien. Omdat alle sensoringangen en uitgangen over verschillende
eigenschappen beschikken, is een simpele doornummering niet mogelijk. De in- en
uitgangstoewijzing dient daarom aan de hand van de volgende werkwijze te geschieden:
INGANGEN:
Alle 16 ingangen zijn voor sensoren van het type KTY (2 k) en PT1000 of als digitaale ingang
geschikt. Daarnaast beschikken de volgende ingangen over speciale functionaliteit:
Stuurstroom (4 - 20 mA) of stuurspanning (0 - 10 V=)
S8:
S15, S16: Impulsingang bv. voor een volumestroommeter
Signaalspanningen boven 5 V op de ingangen S1-S7 en S9-S16 cq. boven 10 V op S8 zijn
niet toegelaten.
UITGANGEN (Netspanningszijde):
Toerental geregelde uitgang (!!!!!!! max. 0,7A !!!!!!!) met geïntegreerde
A1:
storingsfilter.
Toerental geregelde uitgangen voor pompen (max.1A).
A2, 6, 7:
Relaisuitgang (maakcontact) voor willekeurige gebruikers
A3:
Relaisuitgang met maak- en verbreekcontact voor willekeurige gebruikers,
A4:
bijvoorbeeld ventielen zonder veerbelasting. A4 is samen met A3 ook voor het
aansturen van mengkleppen geschikt.
Relaisuitgang - potentiaalvrij, met maak- en verbreekcontact voor het aansturen
A5:
van warmte-opwekkers met scheiding van spanningscircuits
Relaisuitgangen (maakcontact) voor willekeurige gebruikers, bijvoorbeeld voor het
A8, A9:
aansturen van een mengklep, daar beide uitgangen over een gezamenlijke
nulaansluiting beschikken.
A10, A11: Relaisuitgangen (A10 met maakcontact, A11 met maak- en verbreekcontact) voor
willekeurige gebruikers, bijvoorbeeld voor het aansturen van een mengklep, daar
beide uitgangen over een gezamenlijke nulaansluiting beschikken.
UITGANGEN (Laagspanningszijde):
Hirel 1, 2: Stuurleidingen voor een relaismodule voor twee extra relaisuitgangen A12 en A13.
DL(A14): DL-Bus als busleiding voor diverse sensoren en/ of voor datalogging middels een
datalogger op de PC. Deze aansluiting kan door de juiste instelling ook worden
gebruikt om een extern relais aan te sturen.
0-10 V / PWM (A15, A16): Stuuruitgang met genormaliseerd spanningsniveau van
0 - 10 V= bijvoorbeeld voor brandermodulatie, omschakelbaar op PWM (spanning
ca. 10V, 2 kHz). In de gebruikerssoftware als analooge uitgang bekend.
5
Daarna volgt het instellen van de functies en bijbehorende parameters
5