Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Montagehandleiding
Warmwatervoeler: Bij warmwaterbereiding middels een platenwisselaar en een toerengeregelde
pomp is een snelle reactie op veranderingen in de uittredetemperatuur belangrijk. Daarom dient de
warmwatervoeler direct aan de uittredezijde van de warmtewisselaar te worden gemonteerd. Middels
een T-stuk dient de , met een O-ring afgedichte, ultrasnelle sensor (accessoire) zich in de uitgang te
bevinden. De warmtewisselaar dient daarbij staand met de uittredezijde naar boven te zijn
gemonteerd.
Stralingssensor: Bij gebruik in een solarsysteem dient deze sensor parallel aan de
collectororiëntatie te worden gemonteerd. Daartoe deze op de indekkap of op een verlenging van het
montageframe te monteren. Hiervoor beschikt de sensor over een bevestigingspunt, welke altijd kan
worden doorboord. De sensor is tevens als draadloze sensor verkrijgbaar.
Ruimtesensor: Deze sensor is voor montage in (woon)ruimtes (als referentieruimte) bedoeld. De
ruimtesensor dient niet in de directe nabijheid van een warmtebron of in de buurt van ramen
gemonteerd te worden. De sensor is tevens als draadloze sensor verkrijgbaar.
Buitenvoeler: Deze dient aan de koudste muur (meestal noorden) circa op 2 meter hoogte te worden
gemonteerd. Temperatuurinvloeden van schachten, ramen, ventilatie, etc. dienen te worden
vermeden.

Sensorkabels

Alle sensorkabels kunnen met een diameter van 0,5mm2 tot 50m worden verlengd. Bij deze
kabellengte en een Pt1000-temperatuursensor bedraagt de meetfout ca. +1K. Voor langere kabels of
voor een kleinere meetfout is een betreffende grotere diameter noodzakelijk. De verbinding tussen de
voeler en de kabel kan worden gemaakt door eerst de ca. 4 cm krimpkous over een ader te schuiven
en de blanke draden in elkaar te twisten. Is een van de kabeleindes vertind, dan kan de verbinding
worden gesoldeerd.
Daarna wordt de krimpkous over de getwiste, blanke draden geschoven en voorzichtig verwarmd (bv.
met een aansteker) totdat zich deze om de verbinding vast heeft gevormd.
Om schommelingen in waardes te vermijden is voor een storingsvrije signaaloverdracht erop te letten,
dat de sensorkabels niet blootstaan aan negatieve invloeden. Bij het gebruik van niet afgeschermde
kabels dienen de sensorkabels en de 230V-kabels in gescheiden kabelgoten/ -banen en met een
minimale afstand van 5 cm te worden gemonteerd. Worden er afgeschermde kabels gebruikt, dan
dient de afscherming met de sensormassa (GND) te worden verbonden.
47

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Uvr1611s-n-dUvr 1611

Inhoudsopgave