Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl geannuleerd
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 51) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld.
Als u opnamen wilt maken met de geregistreerde beeldstijl, volgt u stap 2 op
de vorige pagina om [Gebruiker *] te selecteren. Nu kunt u opnamen gaan
maken.
Selecteer een parameter.
5
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
6
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 92-93 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
De naam van een beeldstijl met
gewijzigde instellingen (afwijkend
van de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *],
wordt blauw weergegeven.
A Een beeldstijl vastleggenN
95