INSTALLATIE
d.28
Omschakeling relais 2 op de multifunctionele
module "2 van 7"
d.50
Verlaging minimale ventilatorsnelheid
d.51
Off set voor maximaal toerental
d.70
Niet van toepassing
d.71
Ingestelde waarde max. temperatuur in de uitgaande
verwarmingsleiding
d.72
Pompnadraaitijd na het opladen van de boiler
d.75
Max. oplaadtijd voor boiler zonder eigen regeling
d.77
Begrenzing van het vermogen bij het opladen van de
boiler (boileroplaadvermogen)
in kW
d.78
Begrenzing van de oplaadtemperatuur van de boiler
in °C
d.84
Onderhoudsindicatie: Maximumaantal uur tot
volgend onderhoud
d.93
Toestelvariant DSN (productcode)
d.96
Fabrieksinstelling
d.97
Activering van het 2e diagnoseniveau
Tab. 9.1 Instelbare parameters
9.2.1
Verwarmingsdeellast instellen
De toestellen zijn in de fabriek op 35 kW ingesteld. Onder het
diagnosepunt "d. 0" kunt u een waarde instellen die overeenkomt
met het vermogen van het toestel in kW.
9.2.2
Pompnalooptijd en pomp modus instellen
De pompnadraaitijd voor het verwarmen is vanuit fabriek op een
waarde van 5 minuten ingesteld. Die kan onder het diagnosepunt
„d.1" met een waarde van 2 tot 60 minuten ingesteld worden.
Onder het diagnosepunt „d.18" kunt u een ander nadraaigedrag
van de pomp instellen. Nalopen: Na de verwarmingsaanvraag
loopt de interne verwarmingspomp de onder „d.1" ingestelde tijd
na.
Continu draaiend: De pomp wordt ingeschakeld wanneer de
draaiknop voor de instelling van de temperatuur in de uitgaande
verwarmingsleiding niet tegen de linkeraanslag staat en de
warmteaanvraag via een externe regeleenheid vrijgeschakeld is.
Intermitterend: Deze pompmodus is nuttig om bij heel geringe
warmtevraag en grote temperatuurverschillen tussen de
ingestelde waarde voor de boilerkring en de ingestelde waarde
voor de verwarmingsmodus de restwarmte na het opladen
van de boiler af te voeren. Een te geringe warmtetoevoer naar
de bewoonde ruimten wordt daardoor vermeden. Bij een
warmteaanvraag wordt de afl oop van de nalooptijd alle 25
minuten gedurende 5 minuten ingeschakeld.
- 30 -
1= circulatiepomp
2 = externe pomp
3= boilerpomp
4 = rookafvoerkap
5 = externe magneetklep
6 = externe storingsmelding
7 = niet actief
8 = afstandsbediening eBUS (wordt nog niet
ondersteuning)
9 = legionellapomp (niet actief)
in tr/min/10, instelbereik: 0 tot 300
in tr/min/10, instelbereik: -99 tot 0
Niet relevant
40 tot 85°C
0 - 600 s
20 - 90 min
zoals de deellast in de verwarmingsmodus
55 - 85 °C
0 tot 3000 h en "-"
(300 komt overeen met 3000 uur, "-" =
gedeactiveerd)
Instelbereik: 0 tot 99
1 = terugzetten instelbare parameter op de
fabrieksinstelling
Code: 17 voor niveau 2
9.2.3
Maximale aanvoertemperatuur verwarming
De maximale aanvoertemperatuur voor het verwarmen is vanuit
fabriek op 75 °C ingesteld. Die kan onder het diagnosepunt
„d.71" tussen 40 en 85 °C ingesteld worden.
9.2.4
Maximale boileraanvoertemperatuur instellen
De maximale temperatuur in de uitgaande verwarmingsleiding
voor de SWW-modus is in de fabriek op 65°C ingesteld. Ze kan
d.m.v. het diagnosepunt "d.20" tussen 40 en 70°C ingesteld
worden.
Gevaar voor de gezondheid door het kweken van de
b
legionellabacterie!
Wanneer het toestel wordt gebruikt voor de
naverwarming in een met zonne-energie verwarmde
sanitaire waterkring zet dan de temperatuur voor de
uitgaande leiding van het warme water op minstens
60 C in.
Bij een hardheid van het water van meer dan 3,57
b
mol/m3 (20°dH) moet u de warmwatertemperatuur op
max. 55°C instellen.
Wanneer u een regeleenheid gebruikt die
i
ook de boilertemperatuur regelt, zet dan de
warmwatertemperatuur d.m.v. d.20 op het maximum
(70°C). De gewenste temperatuur voor uw boiler stelt
u in via uw regeleenheid.
2
30
-45
75 °C
80 s
45 min
45 kW
80 °C
„-"
51
0020214559_00 - 04/15 - Bulex