Machine aan- en afkoppelen
3. Stuur iedereen weg uit de gevarenzone
tussen tractor en machine.
4. Rij met de tractor tot op een afstand van ca.
25 cm naar de machine.
De tractortrekstangen moeten in lijn liggen
met de onderste koppelingspunten van de
machine.
5. Zet de handrem vast, zet de motor van de
tractor uit en verwijder de contactsleutel uit
het slot.
6. Koppel de voedingsleidingen aan de tractor
(zie hoofdstuk „Hydraulische verbindingen
aansluiten", op pagina 88).
7. Stuur personen weg uit de gevarenzone
tussen tractor en machine voordat u naar
de machine rijdt.
8. Met de tractortrekstangen (Afb. 84/1)
moeten de onderste koppelingspunten van
de machine worden ondersteund. De haken
van de trekstangen vergrendelen
automatisch.
9.Koppel de tractortopstangen (Afb. 84/2) aan
het bovenste koppelingspunt van de
machine. De haak van de topstang
vergrendelt automatisch.
De vereiste hefkracht voor het oplichten van
de machine is het laagst, als de
tractortopstang (Afb. 84/2) horizontaal loopt.
86
GEVAAR
De trekstangen van de tractor mogen geen zijdelingse speling
hebben, zodat de machine altijd midden achter de tractor rijdt en
niet heen en weer slingert.
1. Controleer of de aanbouwcategorieën van machine en tractor
met elkaar overeenkomen (zie hoofdstuk „Technische
gegevens", op pagina 45).
2. Borg de top- en trekstangpen met lunspennen.
Afb. 83
Afb. 84
EDX 6000-2 BAH0038-1 03.10