In tegenstelling tot een gewoon filter,
dat regelmatig vervangen moet
worden, is het DPF zodanig
ontworpen dat het regenereert
(zichzelf reinigt) om doeltreffend te
blijven. Het regeneratieproces vindt
automatisch plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden rijdt of
als tijdens de ritten vaak wordt
gestopt en opgetrokken, dan moet
u het regeneratieproces starten als
de controlelamp voor overmatige
hoeveelheden roetdeeltjes gaat
branden in de instrumentengroep.
Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 54).
Indien u denkt dat het veilig kan:
•
Maak een rit van 30 minuten met
de wagen en voorkom langdurig
stationair draaien.
•
Zet de wagen niet van contact.
•
Kies een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een
hoger motortoerental te
verkrijgen.
Deze procedure moet wellicht
worden herhaald. De controlelamp
dooft als het regeneratieproces met
succes is voltooid.
De motor starten
89
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met
turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer
deze met een hoog toerental
draait. Als de motor bij een hoog
toerental wordt afgezet, zal de
turbocompressor nog draaien nadat
de oliedruk al tot nul is gedaald. Dit
heeft vroegtijdige slijtage van de
compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de
motor af.