BEDIENINGSINSTRUCTIES
Schakelen
Laat de motor stationair warmdraaien.
Druk de remmen in en schakel de ver-
snellingshendel op "F" (vooruit) of "R"
(achteruit).
Los de remmen.
WAARSCHUWING
Schakel de parkeerrem helemaal
uit voordat u met uw voertuig weg-
rijdt.
Druk de gashendel geleidelijk in om
het motortoerental te verhogen en de
continu variabele transmissie (CVT) in
te schakelen.
Wanneer u de gashendel wat loslaat,
daalt het motortoerental.
OPMERKING
naar achteruit te schakelen of om-
gekeerd, moet u het voertuig altijd
helemaal stoppen en de rem indruk-
ken, voordat u de schakelhendel ver-
zet.
OPMERKING: Wanneer u schakelt op
een hoog toerental, valt de motor stil.
Gebruik van de snelheidsbegrenzer
in achteruit
Wanneer de schakelhendel in achter-
uit staat (R), wordt het motortoerental
begrensd en dus de snelheid beperkt
waarmee u achteruit kunt rijden door
gas te geven.
WAARSCHUWING
Als u in achteruit een helling af-
rijdt, kunt u de ingestelde snel-
heidslimiet in achteruit toch over-
schrijden door de zwaartekracht.
______________
74
Om
van
vooruit
Om de opheffunctie in te schakelen
houdt u de ophefknop ingedrukt en
duwt vervolgens geleidelijk op de gas-
hendel voor meer motorvermogen.
WAARSCHUWING
Druk nooit op de ophefknop als u
de gashendel nog niet helemaal
hebt losgelaten, want daardoor
kunt u de controle verliezen.
De motor uitzetten
WAARSCHUWING
Vermijd parkeren op een helling.
Laat de gashendel los en stop het voer-
tuig volledig.
Zet de parkeerrem aan.
Zet de schakelhendel in VOORUIT
(F-stand).
Zet de motorstopschakelaar op STOP.
Draai de contactsleutel in de UIT-
stand.
Trek de sleutel uit het contactslot.