UITGAVE 05/2015
GEBRUIKSAANWIJZING
7.3.3
SPUITEN
1. Plaats de gewenste spuitkop in het spuitpistool.
2. Neem het bedieningsapparaat in gebruik.
3. Neem de materiaaldrukgenerator die is ingesteld op ca. 0,05 tot 0,15 MPa; 0,5 tot
1,5 bar; 7 tot 22 psi, in gebruik.
4. Stel de verstuivingsluchtregelaar (4) op ca. 1 - 4 bar in.
5. Open de luchtregeling achter op het pistool.
6. Spuit op een testobject (bedien de trekker).
Als de trekker op het spuitpistool wordt bediend, wordt de hoogspanning
ingeschakeld.
7. Regel materiaaldruk en verstuivingslucht overeenkomstig spuitkop en object in.
Vuistregel: verstuivingsluchtdruk ca. drie keer hoger instellen dan de materiaaldruk.
Vlakstraalprocedé: spuitstraalbreedte veranderen
8. Verander de spuitstraalbreedte door aan de luchtregeling (achter op het spuitpistool,
zie afbeelding) te draaien of door de desbetreff ende spuitkop te kiezen.
Hoeveelheid materiaal
9. Eventueel kan de hoeveelheid materiaal worden verminderd door:
- de materiaaldruk te verkleinen.
- Andere grootten spuitkoppen te plaatsen.
- Begrens met de verstelschroef aan de zijkant op het pistool de slag van de ventielnaald.
Luchtregeling
gesloten.
BESTELNUMMER DOC2358828
Zie desbetreff ende gebruiksaanwijzing.
Zie desbetreff ende gebruiksaanwijzing.
Zie hoofdstuk 13.
Luchtregeling
helemaal geopend.
B_04383
GM 5000EA
Rondstraalprocedé
Open de luchtregeling.
De grootte van de luchtkap
moet overeenstemmen met de
grootte van de spuitkop.
Vlakstraalprocedé
46