UITGAVE 05/2015
GEBRUIKSAANWIJZING
11
FUNCTIECONTROLE NA DE REPARATIE
Na elke reparatie moet vóór de hernieuwde inbedrijfstelling worden gecontroleerd of het
apparaat in veilige toestand verkeert. De vereiste controles en tests zijn afhankelijk van de
uitgevoerde reparaties en moeten door het reparatiepersoneel worden gedocumenteerd.
11.1
CONTROLE VAN DE HOOGSPANNING
Nodige testmiddelen:
besturingsapparaat VM 500 of VM 5000 en hoogspanningstester HV 200.
Hoogspanningsmeting bij pistool dat lading afgeeft
Verbind de pistoolkabel met het besturingsapparaat. Pak het spuitpistool in de hand en
houd deze in de vrije ruimte. Schakel het besturingsapparaat in en bedien de trekker.
De hoogspanning moet bij een droge omgevingslucht 60 tot 65 kV bedragen. De waarde
kan m.b.v. het display op het besturingsapparaat (VM 5000) worden gecontroleerd.
Aanwijzing:
Het pistool moet schoon en droog zijn, het mag geen resten van verf- of reinigingsmiddelen
bevatten.
Bij omgevingslucht met een hoge luchtvochtigheid kan de meetwaarde naar 50 tot 55 kV
teruggaan.
Hoogspanningsmeting met HV-tester
Plaats de kogel van de HV-tester op de pistoolelektrode en schakel de hoogspanning in.
De meetwaarde moet 70 tot 80 kV bedragen.
Aanwijzingen:
- Bij het meten van de hoogspanning moeten het pistool en het meetapparaat met
uitgestrekte armen worden vastgehouden, zo ver mogelijk van het eigen lichaam.
- In een omgeving van 1 m; 3,28 ft rond het meetpunt mogen zich geen oplaadbare
voorwerpen bevinden.
- Door het plaatsen van de meetkogel van de hoogspanningsmeter vermindert
het afgeven van de lading door de hoogspanningselektrode. Daardoor wordt de
hoogspanningswaarde hoger in vergelijking met afgeven van lading in de vrije ruimte.
BESTELNUMMER DOC2358832
76