UITGAVE 05/2015
GEBRUIKSAANWIJZING
6.6
INBEDRIJFSTELLING
6.6.1
VEILIGHEIDSTIPS
Houd u aan de veiligheidstips in hoofdstuk 4 en 8.1.2.
Houd u aan de algemene regels bij wijzigingen aan het spuitpistool
6.6.2
VOORBEREIDING INBEDRIJFSTELLING
Verontreinigingen in het spuitsysteem!
Verstopping van het spuitpistool.
Voor inbedrijfstelling het spuitpistool en de verftoevoer met een geschikt
spoelmiddel spoelen.
6.6.3
INBEDRIJFSTELLING
Er moet goed worden gelet op de volgende punten:
Aarding zie hoofdstuk 6.4.5. Controleer de aarding van alle andere geleidende delen
binnen het werkgebied.
Sluit de materiaalslang aan op het spuitpistool en de materiaalpomp.
Controleren, of alle materiaalvoerende verbindingen correct aangesloten zijn.
Luchtslang op spuitpistool en op olievrije, droge luchtvoorziening, ca. 0,25 MPa;
2,5 bar; 36 psi, aansluiten. Voor persluchtkwaliteit zie hoofdstuk 5.5.
Controleren, of alle luchtvoerende verbindingen correct aangesloten zijn.
Sluit de voedingskabel aan op het spuitpistool en op het besturingsapparaat VM 5000
of VM 500.
Toegestane druk van alle systeemcomponenten visueel controleren.
Controler het vulpeil van het scheidingsmiddel in de WAGNER pneumatische pomp
controleren. Vul indien nodig scheidingsmiddel bij.
Materiaalreservoir, reservoir voor spoelmiddel en een leeg reservoir voor terugloop
klaarzetten.
Sluit de installatie met een geborgd pistool op de lucht- en stroomvoorziening aan.
Bij eerste inbedrijfstelling moet een basisspoeling van de installatie worden
uitgevoerd.
Daarbij moet erop worden gelet dat er geen spuitkop in het pistool is geplaatst.
BESTELNUMMER DOC2358832
LET OP
hoofdstuk 7.2.2.
35