4
Stel scherp.
Druk de ontspanknop half in om scherp te
stellen.
Het scherpstelpunt knippert groen en de
ontspanknop wordt uitgeschakeld terwijl de camera scherpstelt.
Als de camera kan scherpstellen, wordt het scherpstelpunt groen
weergegeven; als de camera niet kan scherpstellen, knippert het
scherpstelpunt rood (merk op dat fotograferen ook mogelijk is
wanneer het scherpstelpunt rood knippert; controleer eerst de
scherpstelling in de monitor alvorens u gaat fotograferen).
Belichting kan worden vergrendeld door op het midden van de
secundaire selector (0 141) te drukken; scherpstelling
vergrendelt terwijl de ontspanknop half wordt ingedrukt.
D
Autofocus gebruiken in livebeeld
Gebruik een AF-S- of AF-P-objectief. De gewenste resultaten worden
mogelijk niet verkregen met andere objectieven of teleconverters.
Merk op dat in livebeeld autofocus trager is en de monitor helderder of
donkerder kan worden terwijl de camera scherpstelt. Het
scherpstelpunt wordt soms groen weergegeven wanneer de camera
niet in staat is scherp te stellen. De camera kan mogelijk niet
scherpstellen in de volgende situaties:
• Het onderwerp bevat lijnen parallel aan de lange zijde van het beeld
• Het onderwerp heeft te weinig contrast
• Het onderwerp in het scherpstelpunt bevat gebieden met sterk
contrasterende helderheid, of bevat spotverlichting of
neonverlichting of een andere lichtbron waarvan de helderheid
verandert
• Er verschijnen flikkeringen of banden onder tl-licht,
kwikdamplampen, natriumdamplampen of vergelijkbare verlichting
• Er wordt een kruisfilter (ster) of ander speciaal filter gebruikt
• Het onderwerp lijkt kleiner dan het scherpstelpunt
• Het onderwerp wordt gedomineerd door regelmatige geometrische
patronen (bijv. jaloezieën of een rij ramen in een wolkenkrabber)
• Het onderwerp beweegt
x
45