Gebruik van de tractor
Zet de aandrijfstand in stand In Werking. Hierdoor
wordt het aandrijfsysteem ingeschakeld (Figuur 14).
Opmerking: U kunt de tractor uitsluitend laten rijden
als de aandrijfhendel in de stand In Werking staat.
Vooruit en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te
verkrijgen.
Om vooruit of achteruit te rijden:
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.
2. Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de
bovenkant van het pedaal langzaam in om vooruit
te rijden of trap de onderkant van het pedaal in om
achteruit te rijden (Figuur 15).
Opmerking: Hoe verder u het tractiepedaal
intrapt (in beide richtingen), des te sneller zal de
tractor in de gewenste richting rijden.
Figuur 15
1. Tractiepedaal
2. Vooruit
Opmerking: Om langzamer te rijden, laat u het
tractiepedaal opkomen.
Belangrijk: Om schade aan de transmissie te
voorkomen, moet u altijd eerst de parkeerrem
vrij zetten voordat u het tractiepedaal beweegt.
Opmerking: Om de tractor achteruit te laten
rijden terwijl de aftakas is ingeschakeld, moet u de
interlock voor Werken-in-achteruit uitschakelen met
behulp van de KeyChoice-schakelaar die voor en
onder de stoel zit.
De tractor stoppen
1. Laat het tractiepedaal opkomen.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Achteruit
3. Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor
af te zetten.
4. Als u de tractor onbeheerd laat, moet u tevens de
parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in
werking stellen.
5. Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen
als zij de machine verplaatsen of proberen te
bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje en stel de parkeerrem in
werking wanneer u de tractor onbeheerd laat,
ook al is het slechts voor een paar minuten.
Zijafvoer of fijnmaken van
gras
Zonder aangebrachte grasgeleider,
uitworpafsluiter of complete grasvanger
kunnen u of anderen in aanraking met het
maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen.
Contact met draaiende maaimessen en
uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of
dodelijk letsel veroorzaken.
• Verwijder de grasgeleider nooit van het
maaidek omdat hiermee het maaisel wordt
afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde
grasgeleider moet direct worden vervangen.
• Steek nooit handen of voeten onder het
maaidek.
• Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaimessen te reinigen zonder eerst
de aftakas uit te schakelen en het
contactsleuteltje op Uit te draaien. Verwijder
verder het contactsleuteltje en trek de
bougiekabel van de bougie.
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar
het gazon afvoert.
Om gemaaid gras fijn te maken, moet u eerst de
afvoerafsluiter in de opening aan de zijkant van het
maaidek plaatsen; zie Afvoerafsluiter plaatsen.
16